Slovene Partisans or the Art and Historiography of Utopia

The article investigates the relationship between historiographic and artistic narratives on history through the close reading of three narratives on Slovene partisans in WW2 – France Štiglic’s movie Na svoji zemlji (On our own land, 1948), Vitomil Zupan’s novel Menuet za kitaro (na petindvajset strelov) (Minuet for [ 25 – shot] guitar, 1975) and Miklavž Komelj’s philosophic and historiographic essay Kako misliti partizansko umetnost ? (How to think partisan art ?, 2009) – on the background of several scholarly sources. The theoretic starting point of the study are the theories of the philosopher Paul Ricoeur and the historian Hayden White stating 1) the narrativity of every report of history and 2) the presence in narrativity of both analytic (source-fact/ reason-logics/ system/ detachment) and aesthetic (fiction/ emotion/ associative thinking/ engagement) elements. The interpretative tools of Ricoeur’s and White’s theories seem particularly apt to deal with historiographic and artistic narratives related – like the one on partisans – to Socialism, a utopian form of understanding and experiencing the world which is per definition based, in history as well as in art, not only on rational detachment but also on emotional commitment. The utopian frame of Socialism tends to polarize every kind of historic narratives, dividing them in supporting and opposing ones – before as well as after 1989 (or 1991 for Slovenia). Moreover, a second kind of polarization seems to come up in Slovene society : the one between players taking actively part in the conflict of narratives (i. e. taking side for or against partisans) and players feeling the fatigue to be continuously faced with a topic systematically demanding to take sides. One could call it “ the uneasiness of utopia.”Partisans slovènes ou l’art et l’historiographie de l’utopie. L’article questionne la relation entre les narrations historiographiques et artistiques à travers la lecture détaillée de trois récits sur les partisans slovènes pendant la Seconde Guerre mondiale : le film de France Štiglic Na svoji zemlji (Sur notre terre, 1948), le roman de Vitomil Zupan Menuet za kitaro (na petindvajset strelov) (Minuet pour [ 25 – tir] guitare, 1975) et l’essai philosophique et historiographique de Miklavž Komelj Kako misliti partizansko umetnost ? (Comment réfléchir à l’art des partisans ?, 2009) – avec pour cadre méthodologique plusieurs références complémentaires. Le point de départ théorique du présent article est les thèses du philosophe Paul Ricoeur et de l’historien Hayden White qui établissent tous deux 1) la narrativité de chaque transmission de l’Histoire et 2) la présence, dans la narrativité, d’éléments à la fois analytiques (source-fait/ raison-logique/ système/ détachement) et esthétiques (fiction/ émotion/ pensée associative/ engagement. Les outils interprétatifs de Paul Ricoeur et les théories de Hayden White semblent particulièrement propices au traitement des narrations artistiques liées au socialisme, une manière utopique de comprendre et d’expérimenter le monde qui est, à la fois dans l’histoire et dans l’art, basée sur le détachement rationnel mais aussi sur l’engagement émotionnel, comme c’est le cas des productions sur les partisans. Le cadre utopique du socialisme tend à polariser toutes sortes de narrations historiographiques, les divisant entre celles qui soutiennent l’idée et celles qui s’y opposent – tant avant qu’après 1989 (ou plus précisément 1991 en ce qui concerne la Slovénie). De plus, un deuxième type de polarisation apparaît dans la société slovène : celui entre les acteurs qui prennent une part active dans le conflit des narrations (se positionnant du côté ou contre les partisans) et les acteurs qui se sentent fatigués d’être continuellement confrontés à un sujet qui les force à prendre partie. On pourrait appeler cela «le malaise de l’utopie ».Sloveense Partizanen of de kunst en historiografie van de utopie. Dit artikel onderzoekt de relatie tussen historiografische en artistieke narratieven over geschiedenis, door middel van een ‘ close reading’ van drie narratieven over Sloveense Partizanen in de Tweede Wereldoorlog – France Štiglic’ film Na svoji zemlji (Over ons eigen land, 1948), Vitomil Zupans roman Menuet za kitaro (na petindvajset strelov) (Menuet voor [ 25 – schot] guitaar, 1975) en Miklavž Komelj’s filosofische en historiografische essay Kako misliti partizansko umetnost ? (Hoe over Partizaanse kunst nadenken ?, 2009) – tegen de achtergrond van verscheidene wetenschappelijke bronnen. Het theoretische startpunt voor de studie zijn de theorieën van de filosoof Paul Ricoeur en de historicus Hayden White, die uitgaan van 1) de narrativiteit van elk bericht over de geschiedenis en 2) de aanwezigheid in narrativiteit van zowel analytische (bron-feit/ redeneren-logica/ systeem/ afstandelijkheid) en esthetische (fictie/ emotie/ associatief denken/ engagement) elementen. De theorieën van Ricoeur en White lijken als interpretatief hulpmiddel bijzonder geschikt om historiografische en artistieke narratieven te analyseren die (zoals die over de Partizanen) verband houden met het socialisme, een utopische vorm van het begrijpen en beleven van de wereld die per definitie niet enkel gebaseerd is, zowel in geschiedenis als kunst, op rationele afstandelijkheid maar ook op emotioneel engagement. Het utopische raamwerk van het socialisme heeft de neiging om elk soort historisch narratief te polariseren, en op te delen in ondersteunende en tegenwerkende narratieven -zowel voor als na 1989 (of 1991 voor Slovenië). Daarnaast lijkt een tweede soort polarisering op te komen in de Sloveense samenleving, met name die tussen spelers die actief deelnemen aan het narratieve conflict (dat wil zeggen : die zich voor of tegen de Partizanen uitspreken) en spelers die de voortdurende confrontatie met thema’s die om stellingname vragen beu zijn. Men zou dit ‘ het ongemak van de utopie’ kunnen noemen.Colombi Matteo. Slovene Partisans or the Art and Historiography of Utopia. In: Revue belge de philologie et d'histoire, tome 95, fasc. 3, 2017. Langues et littératures modernes – Moderne Taal- en Letterkunde. pp. 575-597