De betekenis van legselgrootte, eigrootte en ei—compositie voor het broedsucces van de Scholekster (Haeinatopus ostralegus)

Legselgrootte, eigrootte en eicompositie zijn belangrijke aspecten van de broedbiologie van vogels. Voor soorten of populaties die te maken hebben met een grote kans op verlies van een nest is het maken van vervolglegsels ook van groot belang. Waarschijnlijk begint iedere vogel op een voor zichzelf zo gunstig mogelijk moment met broeden. Bij het verlies van een legsel zal het daarom van belang zijn zo snel mogelijk een vervolglegsel te maken. Mogelijk hangt dit af van het moment waarop het vorige legsel verloren is gegaan, zowel absoluut (datum) als relatief (broedduur). In dit verslag worden de volgende aspecten van de broedbiologie van de Scholekster (Haematopus ostralegus) behandeld: 1. legselgrootte en grootte-volgorde van de eieren binnen legsels. 2. eigrootte. 3. ei-compositie. 4. kansen op vervolglegsels, en legselintervallen. 5. effect van bijvoeren op eigrootte, legselintervallen en kansen op vervolglegsels. 6. effekt van overspoeling op uitkomstsucces. De centrale vraagstellingen voor deze 6 deelonderwerpen zijn: - Leggen scholeksters altijd 4 legsels of kunnen ze kiezen om 3 en eventueel zelfs 2 legsels te maken? - Zijn er voor wat betreft eigrootte verschillen tussen de onderscheiden subgebieden en tussen status van oudervogels (hokker, wipper of slenkwipper), en heeft eigrootte effekt op broedsucces? - Hoe verandert het aandeel van de eicomponenten schaal, albumen en dooier, resp. water, proteïne en vet bij veranderende eigrootte? - Waar hangt de kans op het maken van een nieuw legsel bij verlies van een aanwezig legsel vanaf, en hoe groot is het tijdsinterval tussen twee legsels? - Worden eieren in vervolglegsels door bijvoeren groter en tijdsintervallen tussen legsel en vervolglegsel kleiner? - Wat is het effekt van overspoeling van het nest (bijv. bij hoge vloeden waarbij de kwelder overstroomt) op de uitkomstkans van de eieren?