Oosterwolde, Rijweg 113, Gemeente Ooststellingwerf (Fr.). Een Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek.: 2016-06/07

In verband met de geplande bouw van twee kippenstallen is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd aan de Rijweg 113 te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, provincie Fryslân. Het onderzoeksgebied overlapt deels met een terrein van hoge archeologische waarde. Voor de bouw is graafwerk nodig, dat daarvoor een bedreiging betekent. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen wat de diepte en gaafheid van het archeologisch niveau zijn, en wat de kans is op archeologische waarden buiten het reeds bekende terrein van archeologische waarde. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een veldonderzoek, verkennende fase. Bij het bureauonderzoek zijn bronnen geraadpleegd op het gebied van fysische geografie, archeologie en historische geografie. Bij het veldonderzoek zijn twintig boringen geplaatst om de opbouw en gaafheid van de bodem te bepalen. Ook is op het grootste deel van het gebied een veldkartering gedaan door het maaiveld af te zoeken naar archeologische indicatoren. Het onderzoeksgebied ligt op de noordelijke helling van een zandrug. Het maaiveld loopt noordwaarts twee meter af. Het zuidelijke deel heeft deel uitgemaakt van een es. De zuidoostelijke hoek maakt deel uit van een AMK-terrein. Daar zijn in het verleden vondsten gedaan die wijzen op een graf uit het laat-neolithicum en een nederzetting uit de midden-ijzertijd. De boerderij dateert uit het midden van de negentiende eeuw. In het gebied ligt een pakket opgebrachte grond van ongeveer een halve meter dikte. In het zuidelijke deel zal de grond zijn aangevoerd door plaggenbemesting. In de noordelijke helft is de grond waarschijnlijk later opgebracht. De opgebrachte grond vormt een beschermende laag voor de onderliggende bodem en eventueel aanwezige archeologische sporen daarin. Lokaal is de bodem goed bewaard gebleven. In het zuidoosten is een vuursteenafslag gevonden aan het maaiveld. Het advies is om geen bodemingrepen te ondernemen die dieper reiken dan 0,3 meter beneden het huidige maaiveld. Op delen waar toch diepere ingrepen nodig zijn, wordt nader onderzoek geadviseerd met behulp van proefsleuven