Eindrapportage archeologisch vooronderzoek (4353.001) Kempkensberg 7 te Ysselsteyn

Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit de perioden Laat-Paleolithicum t/m Midden-Neolithicum (Jagers-Verzamelaars), vanwege de oorspronkelijke ligging in de directe nabijheid van een aantal grote vennen. Deze vennen hadden een grote aantrekkingskracht op wild, waarop door de mens kon worden gejaagd. Tevens vormde de vennen een natuurlijke waterbron. Ten gevolge van de stijgende grondwaterspiegel ging er zich gedurende het Holoceen hoogveen vormen, vanaf plekken met een gebrekkige afwatering (depressies, dekzandvlakten). Voor de periode Neolithicum (vroege Landbouwers) zal het plangebied waarschijnlijk nog wel een geschikte nederzettingslocatie hebben gevormd, hoewel de voorkeur zal zijn uitgegaan naar de hoogste delen van het dekzandgebied (dekzandrug-gen). Voor de periode Laat-Neolithicum is de verwachting dan ook nog middelhoog. In de loop van de Bronstijd werd het plangebied steeds minder geschikt voor bewoning, waardoor de verwachting op het voorkomen van archeologische resten vanaf deze periode laag is. Voor Landbouwers werden de hydrologische condities te ongunstig voor akkerbouw, waardoor wellicht een groot deel van de Venrayse Peel werd gemeden door de mens. Pas met het ontginnen van het gebied in de loop van de eerste helft van de 20e eeuw, en daarmee gepaard gaande waterhuishoudelijke ingrepen (aanleg sloten/watergangen, drainagesystemen), vormde het plangebied weer een gunstige locatie. De be-staande uitbreiding van het agrarisch bedrijf, dat grotendeels binnen onderhavig plangebied ligt, is vrij recentelijk gebouwd (2010). Daarvoor was het plangebied alleen in agrarisch gebruik Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) blijkt dat er binnen het plangebied tot verschillende diepten bodemverstorende ingrepen zijn uitgevoerd, tot minimaal 50 cm en maximaal 175 cm -mv. Het recent geroerde deel van de bodemopbouw bestaat uit variërend van geelgrijs, tot bruingrijs tot donkergrijszwart gekleurd, deels matig tot sterk humeus, matig siltig, zeer fijn zand. De top bevat vaak een bijmenging met grind en resten bouwpuin. De onverstoorde bodemopbouw betreft in het merendeel van het plangebied direct de C-horizont en bestaat uit licht-geel tot lichtgrijs gekleurd matig siltig, zeer fijn zand. Dit zeer fijne en goed gesorteerde zand betreft dekzand, behorend tot de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden. Alleen in twee boringen lijkt nog sprake zijn van een restant van de overgangs-BC-horizont van het van nature gevormde veldpodzolprofiel. De locatie van deze boringen maken samen geen duidelijk te begrenzen terreindeel waar sprake is van een nog deels intact bodemprofiel. Conclusie Geconcludeerd wordt dat er binnen het plangebied reeds grootschalige recente bodemingrepen heb-ben plaatsgevonden, waardoor het natuurlijk bodemprofiel grootschalig vergraven/aangetast is, veelal tot een diepte voorbij de oorspronkelijke top van de C-horizont. Daarbij is ook het archeologisch niveau (het niveau waarin archeologische resten kunnen worden verwacht en/of sporen zichtbaar kunnen worden aangetroffen) binnen het merendeel van het plangebied verstoord. Voor het gehele plangebied dient de hoge tot middelhoge verwachting voor de perioden Laat-Paleolithicum t/m Laat-Neolithicum bijgesteld te worden naar een lage archeologische verwachting. De geplande bodemverstorende ingrepen zullen niet resulteren in verstoringen van archeologische waarden, aangezien deze in situ niet meer worden verwacht. Advies Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt door Econsultancy de aanbeveling gedaan om geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. In het algemeen geldt voor het plangebied dat de natuurlijke bodemopbouw verstoord is tot voorbij de oorspronkelijke top van de C-horizont. Er is geen duidelijk te begrenzen terreindeel aan te wijzen waar het archeologisch niveau nog intact is. De geplande ontwikkelingen vinden tevens plaats binnen terreindelen waar een verstoorde bodem-opbouw is waargenomen, waardoor er ter plaatse dan ook geen kans meer bestaat op het verstoren van archeologische waarden, aangezien deze in situ niet meer worden verwacht. Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (artikel 5.10 Erfgoedwet juli 2016) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoorde-lijk ambtenaar van de gemeente Venray (de heer J. Schotten) hiervan per direct in kennis te stellen