Wagendijk 51, Kockengen, gemeente Stichtse Vecht: een bureau- en inventariserend veldonderzoek in de vorm van boringen: Bureau voor Archeologie Rapport 231

In het plangebied is een entree voor een bestaande woning (16 m 2 ) en de bouw van een schuur (55 m 2 ) voorzien. De funderingen bestaat uit een gewapende betonvloer. Bij de schuur wordt gebruikt gemaakt van funderingspalen. Het plangebied ligt op de Spengen beddinggordel uit de IJzertijd en daarom kunnen resten vanaf de IJzertijd voorkomen. Het plangebied bevindt zich in het laatmiddeleeuwse ontginningslint ten westen van de Wagendijk en direct naast de huidige historische kern van Kockengen. In het plangebied zijn vijf boringen gezet tot maximaal 350 cm -mv. Hieruit blijkt dat in het plangebied oeverafzettingen aanwezig zijn met de top tussen 140 en 155 cm -mv. Bovenin het bodemprofiel bevindt zich een omgewerkt pakket met antropogene bijmengingen (de cultuurlaag) en een recent (20 e eeuwse) omgewerkte laag. Het pakket met antropogene bijmengingen (bakstenen, houtskool, sintels) wordt geïnterpreteerd als een cultuurlaag en dus als een potentieel archeologisch niveau. Behalve een aardewerken knikker uit de 18 e of 19 e eeuw zijn geen dateerbare indicatoren aanwezig. De aanwezigheid van oudere grondsporen en funderingen kan niet worden uitgesloten. Indien graafwerkzaamheden dieper gaan dan de top van het archeologisch niveau, worden deze mogelijk vergraven. De top van het archeologisch niveau ligt tussen 55 cm en 70 cm -mv bij de schuur en tussen 35 cm en 50 cm -mv bij de entree. Bureau voor Archeologie adviseert voor beide plangebied graafwerkzaamheden dieper dan de top van het archeologisch niveau te vermijden. Voor de schuur geldt dat de graafwerkzaamheden zich moeten beperken tot boven het archeologische niveau. Indien dat niet mogelijk is, wordt aanbevolen de civiele graafwerkzaamheden archeologisch te laten begeleiden. Voor de entree geldt dat, gezien de beperkte omvang van het onderzoeksvlak (16 m 2 ) nader archeologisch onderzoek kostbaar is ten opzichte van de vermoedelijke kenniswinst. Aanbevolen wordt daarom voor deze ingreep af te zien van nadere onderzoeksverplichtingen