Bureauonderzoek: Haven Noordzijde 37 te Brouwershaven

Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van een bestemmingsplanwijziging. Het plan is nog in de ontwerpfase, dus de inrichting van het terrein en de geplande ontgravingsdieptes zijn nog niet bekend. Op basis van de ligging binnen de historische kern van Brouwershaven kunnen in het plangebied archeologische resten worden verwacht vanaf de 13e eeuw tot heden. Het plangebied ligt langs de noordzijde van de haven waar vanaf de Middeleeuwen bewoning en havenactiviteiten hebben plaatsgevonden. Op de kaart uit de 16e eeuw lijkt ter plaatse van het plangebied sprake te zijn van een weg die vanuit noordwestelijke richting uitkomt bij de haven. Jonger kaartmateriaal uit de 19e en het begin van de 20e eeuw suggereert dat de weg net ten oosten van het plangebied heeft gelegen. Uiteraard kan de weg in de loop van de tijd verplaatst zijn, waardoor de weg eerst wel in het plangebied heeft gelegen en later ten oosten daarvan. Aan het plangebied is daarom een hoge verwachting toegekend voor vindplaatsen uit de Late-Middel-eeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot in de Nieuwe tijd. Aan de straatkant (Haven Noordzijde) kunnen restanten van bebouwing worden verwacht in de vorm van houten(palen)constructies, muurresten e.d. Verder van de weg af op het achtererf/tuin kunnen sporen worden gevonden in de vorm van (afval)kuilen, beerput, waterput, greppels e.d. Ook kunnen over de volle lengte van het plangebied sporen worden gevonden van een weg (karrensporen, greppels, stenen). Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied een hoge verwachting voor archeologische resten uit de Late-Middeleeuwen (vanaf de 13e eeuw) tot en met de Nieuwe tijd. Wanneer in het plangebied graafwerkzaamheden plaatsvinden die dieper reiken dan 50 cm beneden maaiveld (gebaseerd op de milieuboringen die in het plangebied zijn gezet) en een groter oppervlak beslaan dan 250 m2 (conform de vastgestelde ondergrens van de gemeente) wordt een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk geacht. Geadviseerd wordt om het vervolgonderzoek in de vorm van proefsleuvenonderzoek uit te voeren