Eindstraat 30 te Sint Geertruid: Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek karterende fase

Archeodienst BV heeft een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, karterende fase (IVO-O(verig); booronderzoek) uitgevoerd in het plangebied aan de Eindstraat 30 in Sint Geertruid (gemeente Eijsden-Margraten). Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de nieuwbouw van een stal. Door de graafwerkzaamheden die nodig zijn voor de nieuwbouw kunnen eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische resten verloren gaan. Archeologische interpretatie Het ontbreken van de A-, E- en mogelijk een gedeelte van de Bt-horizont van de verwachte radebrikgrond geeft aan dat in het hele plangebied erosie is opgetreden. Het terrein helt licht in oostelijke richting af. Dat er bodembeweging/erosie heeft plaatsgevonden blijkt ook uit het afdekkende pakket colluvium op de geërodeerde radebrikgrond. Deze erosie van de radebrikgronden en de vorming van colluvium worden vooral gekoppeld aan de grootschalige ontginningen van de lössgronden in de Romeinse tijd en de Volle-Middeleeuwen (Stichting voor Bodemkartering 1990). Behalve recent puin (boring 1 en 3) en recente verstoring van de bodem (boring 5) zijn er in de boringen geen aanwijzingen voor bodemlagen die vaak kenmerkend zijn voor historische kernen (ophogingslagen dan wel lagen met veel puin en nederzettingsafval). Dit kan verklaard worden doordat het plangebied aan de buitenzijde van een historische boeren dorpskern ligt, waarbij de nederzettingssporen eerder vergelijkbaar zijn met die uit de prehistorie. De kans dat er in het plangebied resten aanwezig zijn die met deze historische kern (VolleMiddeleeuwen tot en met Nieuwe tijd) verband houden wordt daarom klein geacht. Vuursteenvindplaatsen van jagers-verzamelaars bestaan voornamelijk uit strooiing van fragmenten vuursteen en ondiepe grondsporen, zoals haardkuilen, in de bovengrond van de oorspronkelijke podzolgrond. Aangezien het bovenste deel van de radebrikgrond is geërodeerd, zijn eventueel aanwezige vuursteenvindplaatsen verloren gegaan. Daarnaast zijn er geen indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats. De middelhoge verwachting uit het bureauonderzoek voor vuursteenvindplaatsen van jagers-verzamelaars uit het Laat-Paleolithicum tot en met Neolithicum kan daarom naar laag worden bijgesteld. De lage verwachting voor vindplaatsen uit het Midden-Paleolithicum kan gehandhaafd blijven. Nederzettingsresten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd bestaan niet alleen uit fragmenten aardewerk, maar ook uit diepere sporen zoals paalgaten en afvalkuilen. Deze sporen kunnen tot in de C-horizont reiken en zijn mogelijk nog intact. Tijdens het booronderzoek zijn echter geen archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid een vindplaats uit deze periode. Daarom kan de middelhoge verwachting uit het bureauonderzoek om archeologische nederzettingsresten uit de perioden Neolithicum tot en met de VroegeMiddeleeuwen voor het plangebied worden bijgesteld naar laag. De lage verwachting voor de perioden Volle-Middeleeuwen tot en met de Nieuwe tijd kan gehandhaafd blijven. Advies Op grond van de resultaten van het onderzoek acht Archeodienst BV een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk