Venlo, plangebied Fresh Park Venlo: Inventariserend veldonderzoek (karterende fase)

In opdracht van BRO Tegelen heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (karterende fase) uitgevoerd in het plangebied Fresh Park Venlo te Venlo. Dit veldonderzoek vormt het vervolg voor een bureauonderzoek dat in 2005 werd uitgevoerd (Hensen, 2005), naar aanleiding waarvan er een verwachtingsmodel is opgesteld voor het plangebied. De plannen voor de locatie hebben betrekking op nieuwbouw. De minimale bodemverstoring bij de realisatie van de nieuwbouw is te verwachten tot in de Chorizont van de dekzandafzettingen, waarbij dus een gerede kans bestaat dat eventueel aanwezige archeologische waarden verstoord of vernietigd worden. Uit het bureauonderzoek (Hensen 2005) bleek dat het plangebied een hoge archeologische verwachting had. De hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten hangt onder meer samen met een gunstige landschappelijke gesteldheid van het gebied. Naar periode toe bestond er een middelhoge verwachting voor vindplaatsen uit het paleolithicum-neolithicum en de late middeleeuwen en een hoge verwachting voor vindplaatsen uit het neolithicum, de bronstijd en de ijzertijd. Voor resten uit de Romeinse periode en de vroege middeleeuwen werd de verwachting laag geacht. Op historische kaarten is het grootste deel van het plangebied in gebruik als bos/heide, maar het uiterste oosten is aangegeven als akker. Tijdens het veldonderzoek zijn op een aantal plaatsen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van vindplaatsen binnen de grenzen van het plangebied. De vondsten dateren met name uit de steentijden en vooral uit de (late) middeleeuwen. Met name in het gebied ten oosten van de Meerlosebaan zijn zowel tijdens het booronderzoek als tijdens de oppervlaktekartering een aantal laatmiddeleeuwse scherven en een paar vuursteenartefacten aangetroffen. Alle vondsten zijn gedaan bovenop of in de bouwvoor. Onder deze bouwvoor is in een groot aantal boringen nog een Bw- en/of Bws-horizont aangetroffen, een verweerde restant van het oorspronkelijke moderpodzolprofiel. Ook in de delen van het plangebied die in gebruik zijn als bos is de Bw- en/of Bwshorizont in een relatief groot aantal boringen nog onder de bouwvoor (gehomogeniseerde humeuze bovengrond) aanwezig. Hier zijn echter geen archeologische indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Het feit dat hier geen oppervlaktekartering kon worden uitgevoerd zorgt waarschijnlijk ook voor een vertekend beeld ten opzichte van die delen van het plangebied die in gebruik zijn als akker. Op de akkers ten westen van de Meerlosebaan zijn tijdens de oppervlaktekartering eveneens maar weinig vondsten gedaan. In alle boringen rustte de bouwvoor hier direct op de C-horizont, waaruit mag worden afgeleid dat de bovenste 60-80 cm van het profiel zijn verdwenen. De Bw- en/of Bws-horizont is hier niet meer aanwezig. In het zuidwesten van het plangebied is een laatpaleolithische kern aangetroffen. Gezien het feit echter dat de bodem hier zo diep is afgetopt zal de oorspronkelijke vindplaats, voor zover deze zich in het plangebied bevond, verdwenen zijn en in de bouwvoor opgenomen. De overige vondsten dateren bijna allemaal uit de late middeleeuwen. Tevens zijn er enkele bewerkte vuursteenfragmenten aangetroffen waarvan de datering niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. In het oosten van het plangebied, waar de vondsten zijn gedaan, wordt dan ook een vindplaats uit de late middeleeuwen verwacht. Mogelijk is hier ook sprake van vindplaatsen uit de steentijd, maar aangezien alle vondsten zijn aangetroffen in verploegde context (op of in de bouwvoor) valt de precieze locatie op basis van dit onderzoek niet te bepalen. In de bosgebieden, waar wel intacte profielen maar geen vondsten zijn aangetroffen, valt de aanwezigheid van vindplaatsen niet helemaal uit te sluiten. Het feit dat hier geen oppervlaktekartering kon worden uitgevoerd (wegens de begroeiing en de aanwezigheid van strooisel) is waarschijnlijk gedeeltelijk de oorzaak voor de afwezigheid van archeologische indicatoren in dit deel van het plangebied. Op de akkers ten westen van de Meerlosebaan en het verstoorde stuk ten oosten ervan worden geen vindplaatsen meer verwacht. Hier is de bodem teveel afgetopt in het verleden of diep verstoord door aspergeteelt. Gezien de hoge kans op de aanwezigheid van vindplaatsen uit de middeleeuwen en in mindere mate uit ook de steentijden op de akkers in het oosten van het plangebied, en de aanwezigheid van relatief veel onverstoorde profielen in het bosgebied waardoor ook hier de aanwezigheid van vindplaatsen niet mag worden uitgesloten, wordt vervolgonderzoek aanbevolen (zie bijlage 5). Dit vervolgonderzoek dient te worden uitgevoerd door middel van proefsleuven met een dekking van 10 %. Op de akkers ten westen van de Meerlosebaan en de akkerpercelen net ten oosten ervan, waar aspergeteelt heeft plaatsgevonden, is de bodem afgetopt en/of verstoord en kan de verwachting worden bijgesteld naar laag. Hier wordt archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk geacht