Beverwijk Meerstraat 104-106 Booronderzoek: Meerstraat 104-106 te Beverwijk

In opdracht van Vink Milieutechnisch Adviesbureau B.V. heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Meerstraat 104-106 in Beverwijk. In het plangebied zal na sloop van de huidige bebouwing een nieuw pand worden gerealiseerd. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een aanvraag van een bouwvergunning en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast. Op basis van het bureauonderzoek werden in het plangebied archeologische waarden uit verschillende perioden verwacht. In de top van de IJ-klei werden waarden vanaf het Neolithicum verwacht. In de bovenliggende strandwal- en duinafzettingen werden archeologische waarden vanaf de IJzertijd verwacht. Gezien de ligging van het plangebied binnen de historische kern van Beverwijk werd aangenomen dat de strandwal- en/of duinafzettingen zijn afgedekt door ophogingslagen uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd. Hierin moet rekening worden gehouden met funderingsresten, kelders en beerputten. Omdat het plangebied meerdere bouw- en sloopfases heeft gekend, zullen oudere funderingsresten gedeeltelijk verstoord zijn. Ook kunnen bij stedelijke ontwikkeling ondiepe sporen in top van de strandwal- en/of duinafzettingen zijn verstoord. Diepere sporen kunnen nog wel bewaard zijn gebleven. Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een verkennend en karterend booronderzoek uitgevoerd. Hierbij is geen IJ-klei aangeboord. Mogelijk bevindt dit zich dieper dan de bereikte einddiepte van de boringen. Wel is een dik pakket duinzand aangetroffen, waarin in twee boringen een veenlaag aanwezig is. Mogelijk betreft dit een lokale depressie in het duinlandschap. Het is ook mogelijk dat het veen in de beide andere boringen dieper is gelegen of is opgenomen in de bovengrond. De top van de duinafzettingen is omgewerkt, zeer waarschijnlijk in de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd. In drie boringen wordt het duinzand afgedekt door een kleiig ophogingspakket. Vanwege het ontbreken van dateerbaar vondstmateriaal kon de exacte ouderdom van het pakket niet vastgesteld worden. De vondst van een fragment plastic in één boring toont aan dat het pakket in elk geval plaatselijk vergraven is. Dit impliceert óf een recente ouderdom van het pakket óf een recente verstoring. Geen van de boringen is gestuit op ondoordringbaar materiaal. ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling indien de funderingssleuven van de nieuwbouw grotendeels op de locaties van de huidige funderingen worden aangelegd. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Indien dit (aanleg funderingssleuven nieuwbouw ter plaatsen van huidige funderingen) niet het geval is, adviseert ADC ArcheoProjecten een archeologische begeleiding uit te voeren ten einde tussen de funderingssleuven resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd die aanwezig kunnen zijn in het ophogingspakket in kaart te brengen. De geadviseerde begeleiding dient hetzelfde doel als een inventariserend veldonderzoek door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P). Dit betekent dat indien bij de civiele werkzaamheden toch vondsten of archeologische sporen worden aangetroffen, deze worden geregistreerd en gedocumenteerd. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Het verdient verder de aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet