Een halve eeuw geleden constateerde de hoofddirecteur van het Rijksmuseum, Arthur van Schendel, na de verbouwing van zijn museum nog triomfantelijk: ‘In de zomer van 1962 vestigde het Rijksmuseum de aandacht op zich door de openstelling van een complex van dertig nieuwe zalen en een gehoorzaal van bijna 400 plaatsen, een nieuw gebouw binnen de muren van het oude. Het was niet het eindpunt, maar wel een hoogtepunt in een lange serie van werkzaamheden die na de bevrijding werden ondernomen om Nederlands wereldberoemde kunst- verzameling op waardige en moderne wijze te huisvesten en tot haar recht te laten komen’. Later werd deze verbouwing door architectuurcriticus Max van Rooy ‘de meest gewelddadige mishandeling’ van het gebouw genoemd. Met ...