In 1977, toen Theun de Vries op de jaarvergadering van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden benoemd werd tot erelid, kwam hij nogal moeizaam het podium op om zijn dankwoord uit te spreken. Hij had op dat moment last van spit en het kostte hem moeite zich te bewegen en te bukken. Maar, zei hij, dat laatste was voor hem niet zo nieuw: ‘In ander verband wasmoeilijk bukken er voor mij steeds wel bij – in het gezin, de school, in de maatschappij, in de bezettingstijd, en ook in de partij waarin ik mijn politieke bestemming meende te hebben gevonden.’ (Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden, 1976-1977, 19