Organische systemen (waaronder organismen) ontlenen hun specifiek biologisch karakter aan de combinatie van drie fundamentele eigenschappen: (1) Op elk moment is het organisme een totaliteit (Ganzheit) van vitale processen. Deze processen zijn onderling verweven en hiërarchisch geordend. (2) Op korte termijn is het organisme een open systeem in stationnaire toestand: het handhaaft zich in permanente wisselwerking met het milieu. (3) Op lange termijn is het organisme een systeem in progressieve ontwikkeling met cyclische phasen: het ontstaat (ontogenese, differentiatie, ) het groeit, regenereert en deelt zich, het vergaat (senescentie, degeneratie). ... Zie: Algemene inleidin