Inventariserend Veldonderzoek d.m.v. boringen, karterende fase. Turnhal Sportstad Heerenveen, gemeente Heerenveen.: Antea Group Archeologie 2020/2

N.B.: Dit onderzoek is voorgelegd aan de opdrachtgever. Het is niet bekend of de opdrachtgever dit onderzoek aan de bevoegde overheid heeft voorgelegd in het kader van een vergunningsprocedure. In december 2019 en januari 2020 heeft Antea Group een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen, karterende fase, uitgevoerd op een locatie aan Het Palet te Heerenveen (gemeente Heerenveen). Gedurende het vroege Holoceen tot aan de midden-steentijd (mesolithicum) bestond het landschap in en rondom het plangebied uit een uitgestrekt dekzandlandschap dat doorsneden was met sneeuwsmeltwatergeulen die aan het eind van de laatste ijstijd het smeltwater vanaf het Fries-Drents plateau afwaterden op de zee. De meeste smeltwatergeulen stonden in het Holoceen droog en slechts enkele hiervan functioneerden als beek- of rivierloop. In het plangebied is een kleine smeltwatergeul aanwezig, maar geen aanwijzingen dat hier in het Holoceen watertransport plaatsvond. De smeltwatergeul wordt geflankeerd door twee dekzandkoppen die tot het loopvlak uit het mesolithicum hebben behoord en gezien de podzolvorming ook gedurende lange tijd relatief hoog en droog gelegen waren. Bewoning en activiteit in het mesolithicum vindt in de archeologische veldsituatie zijn weerslag in een vondstenlaag met afvalproducten van onvergankelijke materialen, met name van bewerkt vuursteen en in mindere mate van houtskool van haardkuilen. In geen van de boringen zijn bewerkt vuursteen of brokken houtskool aangetroffen zodat er geen aanwijzingen zijn dat deze dekzandkoppen destijds bewoond waren. Vermoedelijk verkoos men in dit uitgestrekte landschap als verblijfplaats of als jachtplaats locaties die dichter in de buurt van stromend (mogelijk ook stilstaand) water bevonden en daarmee ecologisch en daarmee in het levensonderhoud geschikter waren. Door middel van de uitgevoerde boringen en het grid waarin deze zijn geplaatst (dekkend tot voor vindplaatsen van de kleine variant met lage vondstdichtheid) is met redelijke zekerheid aangetoond dat in het plangebied geen vindplaatsen uit de periode mesolithicum (of vroeg-neolithicum) aanwezig zijn. De op grond van het vooronderzoek uitgesproken hoge verwachting hierop kan naar aanleiding hiervan worden bijgesteld naar een lage verwachting. De verwachting op een vindplaats zonder bewerkt vuursteen, maar met grondsporen wordt voor de genoemde perioden eveneens laag ingeschat. Wij adviseren ten aanzien van het omgevingsaspect archeologie om het plangebied zonder nadere voorwaarde of restrictie vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ontwikkeling. Het is onbekend of dit advies is omgezet in een selectiebesluit