Transect-rapport 1481: Een aanvullend archeologisch inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Munnikenhof 1, Terheijden, gemeente Drimmelen (NB).

In september 2017 is een archeologisch bureauonderzoek (BO) en Inventariserend veldonderzoek (IVO), verkennende fase, uitgevoerd in een plangebied aan de Munnikenhof 1 in Terheijden (gemeente Drimmelen). De aanleiding van het onderzoek is een bestemmingsplanwijziging ten behoeve van de uitbreiding van Pensionstal Zeggezicht met een rijbak, waartoe de bestaande longeerbak en longeercirkel moeten worden verplaatst. Hiertoe dient het bestemmingsvlak te worden vergroot, waarvoor een bestemmingsplanprocedure wordt doorlopen. In het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Drimmelen heeft het plangebied een dubbelbestemming ‘archeologie 2’. Vanuit deze dubbelbestemming is archeologisch onderzoek verplicht voor plannen met een omvang groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,5 m -Mv. Uitgangspunt is dus de vergroting van het bestemmingsvlak, dat circa 4.000 m2 bedraagt. Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een gecombineerd onderzoek, te weten een archeologisch Bureauonderzoek (BO) en een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), verkennende fase. Samenvatting resultaten Het plangebied heeft volgens het centraal archeologisch informatiesysteem (Archis) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) geen archeologisch wettelijk beschermde status en is ook niet opgenomen op de Archeologische MonumentenKaart (AMK). Er staan in Archis ook geen vondsten of onderzoeken binnen het plangebied geregistreerd. Op de gemeentelijke verwachtingskaart c.q. beleidskaart is de archeologische verwachting van het plangebied “middelhoog”. Dit hangt samen met de ligging van het plangebied op – de flank van – een dekzandrug. Op basis van het bureauonderzoek kan de archeologische verwachting worden gespecificeerd naar een middelhoge verwachting op archeologische waarden uit de periode van het Laat-Paleolithicum B t/m de Midden Bronstijd A. Archeologische waarden uit deze periode worden doorgaans gekenmerkt door een vondstconcentratie i.c. vondstspreiding met grondsporen (vooral vanaf het Neolithicum). Uit het verkennend booronderzoek blijkt echter dat het dekzand grotendeels tot in de C-horizont is afgetopt. Voordat het dekzand werd afgetopt zal, gezien de flankligging, sprake zijn geweest van een veldpodzol. Dit zou betekenen dat minimaal circa 40 tot 50 cm van de top van het dekzand ontbreekt, daar de A-horizont volgens De Bakker (1966) in veldpodzolen een dikte heeft van dunner dan 30 cm én de B-horizont in veldpodzolen tot circa 25 dik kan zijn. Hierdoor is de kans op intacte vondstconcentraties en vondstspreidingen nihil tot zeer gering. Ook ondiepe grondsporen zullen grotendeels zijn verstoord. Alleen diepe grondsporen kunnen nog in het plangebied worden verwacht