Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

Uit het veldonderzoek blijkt dat in het grootste deel van fase 1 een 40 tot 80 cm dik plaggendek (Aa-horizont) voorkomt. Dit plaggendek komt zowel direct op het moedermateriaal (C-horizont) voor als op Ap- en/of Bhs- en BC-horizonten. De verspreid over fase 1 aangetroffen Ap-horizont betreft mogelijk een oude akkerlaag die al is ontstaan voor de periode van de plaggenbemesting in de late middeleeuwen of nieuwe tijd. In een aantal boringen is een Bhs-horizont aangetroffen. Lokaal is de C-horizont (dekzand) afgetopt. Hier komen in de humeuze bovengrond vlekken voor die vermoedelijk zijn ontstaan door het opploegen van de C-horizont. De oude akkerlaag betreft een cultuurlaag, waar archeologische resten in verwacht kunnen worden. Ook is mogelijk een grondspoor aangeboord. In de Bhs-, BC- en top van de C-horizont kunnen archeologische sporen verwacht worden. Deze liggen tussen 0,35 en 0,8 m -mv. Dit kunnen resten uit alle perioden zijn. Alleen de zones, die tot in de C-horizont zijn vergraven worden geen resten van een basiskamp meer verwacht. De verharding met répac ter plaatse van fase 2 heeft een dikte van circa 35 cm waaronder tot circa 1 m -mv een sterk verstoord profiel voorkomt. In andere boringen blijkt de bovengrond verstoord of opgebracht te zijn, maar komt lokaal nog wel een restant van een plaggendek voor. Ook is een BC-horizont aangetroffen. Eventuele sporen van een basiskamp zullen in grote delen van dit deelgebied vernietigd zijn, maar ook deels bewaard zijn gebleven op de minder diep verstoorde profielen (BC-horizont). Sporen van nederzettingsterreinen zullen wel bewaard zijn gebleven. De kans hierop is conform de vooraf opgestelde archeologische verwachting hoog