Bureauonderzoek Archeologie Plangebied Hamdijk 37 te Bad Nieuweschans, gemeente Oldambt

Op grond van de bestudeerde bronnen en gezien de vele steenhuizen en vondstmeldingen in de omgeving, kan geconcludeerd worden dat het plangebied een middelmatige trefkans heeft op archeologische resten uit de periode Paleolithicum en van de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. In de tussenperiode was het gebied minder geschikt voor bewoning en is de kans op vondsten geringer. De aanbeveling luidt om in geval van planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening voor bodemingrepen vroegtijdig archeologisch onderzoek in de vorm van een inventariserend archeologisch veldonderzoek (verkennende fase) uit te voeren. Op grond van de agrarische activiteit en als gevolg van de aanleg van de akkerontsluitingsweg is de natuurlijke bodemopbouw mogelijk voor een deel verstoord. Dit zal met het bodemonderzoek moeten worden bevestigd. Een bureauonderzoek en verkennende boringen, volstaan voor het toetsen van de archeologische verwachtingswaarde. Het archeologisch onderzoek moet bestaan uit minimaal zes boringen per hectare, met een minimum van drie boringen per plan, waarbij duidelijk wordt of er vindplaatsen in het plangebied aanwezig zijn. Gerelateerd aan de omvang van het plangebied (4.200 m2) volstaan 4 boringen. De boringen dienen volgens een verspringend grid van 15/25 m en goed verdeeld over het plangebied te worden doorgezet tot 25 cm in het Pleistocene zand. De boringen hebben als doel de intactheid van de bodem en de aan- of afwezigheid van eventuele vindplaatsen vast te stellen. Er dient gewerkt te worden met een edelmanboor Ø7cm en een guts Ø3cm. De boorkernen zullen bij zand/veen over een metalen zeef met een maaswijdte 4mm, nat worden gezeefd. Klei wordt met de hand versneden/verbrokkeld en geïnspecteerd op archeologische indicatoren. De boringen worden ingemeten ten opzichte van maaiveld. Op grond van de onderzoeksresultaten van het verkennend booronderzoek zal in overleg met het bevoegd gezag bepaald worden of nader onderzoek (karterende boringen en/of proefsleuvenonderzoek) noodzakelijk is of niet. Bij een goede vondstzichtbaarheid dient een veldkartering te worden uitgevoerd op aardewerkscherven en/of bouwmateriaal/baksteenpuin die de mogelijke aanwezigheid van een steenhuis kunnen bevestigen. Bij concentraties van bouwmateriaal dient met een prikstok gecontroleerd te worden of er sprake is van funderingen, vloeren e.d. Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt, om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: “Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister”. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Oldambt hiervan per direct in kennis te stellen. De resultaten en aanbevelingen uit het bureauonderzoek zijn getoetst en onderschreven door het bevoegd gezag, gemeente Oldambt en diens adviseur (Libau Steunpunt Archeologie)