RAAP-RAPPORT 4603

In opdracht van Landschap Overijssel heeft RAAP op 25 en 26 juni 2020 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een verkennend en een inventariserend veldonderzoek (karterend booronderzoek) in geselecteerde terreinen uitgevoerd voor het plangebied Aamsveen te Enschede in de gemeente Enschede. Het betrof onderzoek op dekzandruggen in het centrale deel van het plangebied met een hoge archeologische verwachting waar bos wordt gekapt en de verzuurde toplaag wordt afgegraven en in een gebied waar (ondiepe afgraving van de bovengrond is gepland. Dit gebieden ligt op grond van de archeologische beleidskaart van de gemeente Enschede in een middelhoge archeologische verwachting. Er zijn tijdens het onderzoek verkennende en karterende boringen verricht. Op grond van de onderzoeksresultaten en onder verwijzing naar de doelstellingen, kunnen de volgende uitspraken worden gedaan: -In het gebied waar ondiepe afgravingen zijn gepland en waar verkennende boringen zijn verricht , is vrijwel uitsluitend sprake van natte tot zeer natte bodems met een zeer geringe kans op archeologische resten; -Ter hoogte van de onderzochte dekzandruggen is geconstateerd dat vrijwel overal, met uitzondering van enkele recent geplagde terreinen, een complete veldpodzol aanwezig is. In één boring is een vuurstenen afslag aangetroffen in de E-horizont van een dergelijke podzol. Op grond hiervan is de kans groot dat op de betreffende dekzandrug archeologische resten uit de steentijd aanwezig zijn in de top van het natuurlijke bodemprofiel. De omvang en verspreiding van eventuele resten is nog onbekend. Mogelijk is er sprake van een lage vondstdichtheid en of kleine vondstconcentraties. Een lage verwac hting geldt voor een vrij drassige gebied, waar (nat) bos wordt gekapt en herstel van een dekzandrug is gepland, in een zone tussen enkele prominente dekzandruggen. Op basis van de resultaten van het onderzoek blijkt dat op de onderzochte dekzandruggen in het Aamsveen mogelijk archeologische resten bedreigd worden door de daar voorgenomen bodemingrepen: het kappen van bos en het verwijderen strooisellaag. Aantasting van archeologische resten zal met name kunnen plaatsvinden wanneer bij het verwijderen van de strooisellaag ook het bovenste deel van het natuurlijke bodemprofiel (A-horizont) wordt aangetast. Indien de afgraving uitsluitend de strooisellaag betreft en insporing door zwaar materiaal wordt vermeden, zal er geen tot slechts minimale schade aan het bodemarchief aangericht worden. Of en waar archeologische resten werkelijk risico op aantasting lopen, is op dit moment niet goed vast te stellen. Om schade aan eventuele archeologische resten te minimaliseren wordt aanbevolen om het verwijderen van de strooisellaag op de dekzandrug te laten begeleiden door een archeoloog. Deze kan tijdens het werk controleren of er archeologische artefacten aan het oppervlak komen. Indien dat het geval is, kunnen eventuele vindplaatsen gedocumenteerd worden en direct weer worden afgedekt, zodat de schade tot een minimum beperkt blijft en duurzaam behoud is gegarandeerd. In figuur 14 zijn gebieden aangeduid, waarvoor een dergelijke vorm van vervolgonderzoek wordt aanbevolen. In het overige deel van het plangebied wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen