Transect-rapport 2181: Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, IVO Verkennende Fase. Uddel, Bedrijventerrein Elspeterweg, Gemeente Apeldoorn (GD)

In maart 2019 is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in een plangebied aan de Elspeterweg te Uddel (gemeente Apeldoorn). De aanleiding van het onderzoek is de realisatie van een bedrijventerrein. Hiervoor moet een bestemmingsplanwijziging worden doorgevoerd. Bij de voorgenomen werkzaamheden zal grondverzet plaatsvinden, waardoor de oorspronkelijke bodem en daarmee eventueel aanwezige archeologische resten in het gebied kunnen worden verstoord. Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart valt het plangebied binnen categorie 5: gebieden met een lage archeologische verwachting (bijlage 2). Hiervoor geldt dat voor bodemingrepen die groter zijn dan 2500 m2 en dieper reiken dan 35 cm -Mv een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2,7 ha en er zal dieper dan 35 cm worden gegraven. Aangezien de voorgenomen bouwplannen deze planregels overschreden, is in het kader van de aanvraag van een bestemmingsplanwijziging een archeologisch vooronderzoek nodig. Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting aan de hand van beschikbare informatie over de archeologie, cultuurhistorie, geomorfologie, bodemkunde en grondgebruik binnen en rondom het plangebied. Om de gespecificeerde archeologische verwachting te toetsen, en waar mogelijk bij te stellen, is een inventariserend veldonderzoek, verkennende fase uitgevoerd in het plangebied. Conclusie In het bureauonderzoek is een lage verwachting opgesteld voor de periode Laat-Paleolithicum – Neolithicum. Deze is gebaseerd op de ligging in een vlakte van smeltwaterafzettingen. Gedurende deze periode heeft bewoning plaatsgevonden op de vlakkere, hogere gronden op de stuwwal, of op de natuurlijke gradiënten bij de overgang van droge naar natte gebieden. Het plangebied bevindt zich echter op een droge gradiënt-overgang waardoor de verwachting voor het Paleolithicum tot het Neolithicum laag is (Willemse 2006). Voor de periode Nieuwe Tijd is een lage verwachting opgesteld wegens het ontbreken van bewoning op historisch kaartmateriaal. Er is een middelhoge verwachting opgesteld voor de periode Bronstijd – Late Middeleeuwen. Deze verwachting is gebaseerd op de landschappelijke ligging van het gebied en vindplaatsen uit deze periodes aangetroffen in de omgeving van het plangebied. Deze vindplaatsen bevinden zich echter op de hogere delen van het landschap waardoor de verwachting enkel middelhoog is. Op basis van het veldonderzoek kan deze verwachting deels worden gehandhaafd. Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat in het plangebied glaciofluviale afzettingen aanwezig zijn, waar in 11 boringen sporen van bodemvorming zijn waargenomen. Hieruit kan worden opgemaakt dat een eventueel aanwezig archeologisch relevant niveau grotendeels intact zal zijn. Dit geldt echter niet voor het lager gelegen, westelijk deel van het plangebied. In dit gedeelte worden alleen diepere grondsporen verwacht gezien het ontbreken van bodemvorming en de diepteligging van de C-horizont. De middelhoge verwachting kan hier worden gehandhaafd, maar de te verwachten resten zullen voornamelijk bestaan uit diepe grondsporen zoals hutkommen, waterputten en bijvoorbeeld voorraadkuilen