Archeologisch bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase). BAAC-rapport V-18.0254

In opdracht van Rode Waterparel B.V. (namens de firma Duijndam Machines B.V.) heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd in het plangebied Tweede Tochtweg 127 te Nieuwerkerk aan den IJssel. Aanleiding voor het onderzoek is het plan om het huidige bedrijf te verplaatsen binnen de contouren van het plangebied en het overige deel van het plangebied te ontwikkelen in de vorm van woningbouw. Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat binnen het onderzoeksbereik van 4 m-mv twee bodemlagen aanwezig zijn die in potentie archeologisch relevant zijn. Het betreft de top van de getijdeafzettingen aan het maaiveld (laat-mesolithicum – midden-neolithicum) en de top van de fluviatiele afzettingen van de Gouderak stroomgordel (mesolithicum). Voor de top van de getijdeafzettingen, maar dan alleen daar waar zich een kreek-inversierug bevindt, geldt op basis van het bureauonderzoek een hoge verwachting. Voor de sedimenten behorende tot de Gouderak stroomgordel, en dan met name vanwege het verwachte voorkomen van een crevassewaaier, geldt op basis va het bureauonderzoek een middelhoge verwachting. Uit het booronderzoek is gebleken dat de geologische situatie ter plaatse deze verwachting niet onderbouwd. Ondanks dat wel degelijk twee verschillende geologische niveaus zijn onderscheiden, zijn geen archeologisch relevante lagen aangetroffen. Zo blijkt het sediment behorende tot de Gouderak stroomgordel binnen het plangebied te bestaan uit komkleien en niet, zoals verwacht, uit een crevassewaaier. Voor dit niveau geldt derhalve dat de archeologische verwachting voor het gehele plangebied naar beneden toe moet worden bijgesteld tot een lage archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische vindplaatsen. Voor wat betreft de getijde-afzettingen geldt dat deze in nagenoeg het gehele plangebied aan het maaiveld zijn aangetroffen. Er is hier derhalve sprake van een laaggelegen, nat, voor bewoning onaantrekkelijk gebied waddengebied. Wel zijn er aanwijzingen aangetroffen dat zich binnen het plangebied een kreek-inversierug heeft bevonden. Dergelijke kreekruggen vormden vanwege de relatief hoge ligging mogelijk aantrekkelijke terrein voor een tijdelijk kampement, wat een hoge verwachting zou kunnen rechtvaardigen. In dit geval is de kreekrug in het (recente) verleden echter tot enkele decimeters afgegraven ten behoeve van de egalisatie van het terrein. Dientengevolge wordt de verwachting op het aantreffen van vindplaatsen in de top van de getijde-afzettingen/kreekafzettingen op basis van de resultaten van het booronderzoek ook in dit geval voor het gehele plangebied bijgesteld tot een lage verwachting. Vervolgonderzoek is niet noodzakelijk