Bureauonderzoek natuurbrug Asselsche Heide

Het plangebied ligt in de gemeente Apeldoorn op het Veluwemassief. Het plangebied ligt op de rand van de hoge stuwwallen en een droogdal dat zich door de stuwwal heeft ingesneden. De randen van dergelijke droogdalen werden in het holoceen opgevuld met relatief vruchtbare grond en mogelijk stroomde er door het droogdal ook een beek. In principe golden er daarom gunstige vestigingsmogelijkheden voor een boerengemeenschap. Uit de omgeving van het plangebied is een gering aantal aanwijzingen voor de aanwezigheid van neolithische vindplaatsen. Uit de periode paleolithicum en mesolithicum zijn in het onderzoeksgebied geen waarnemingen bekend. Het plangebied ligt echter in een natuurgebied: de lage dichtheid aan bekende vindplaatsen kan mede een gevolg zijn van de geringe mate van ontwikkeling en bodemverstoring in het gebied, waardoor eventuele vindplaatsen zich ongezien in het bodemarchief kunnen bevinden. Bovengronds (zichtbaar aan het huidige maaiveld) zijn in de nabije omgeving van het plangebied archeologische resten bekend van middeleeuwse ijzerwinning (ijzerkuilen) en zijn oost-west gerichte karresporen bekend die vermoedelijk behoren tot een in oorsprong middeleeuwse Hanzeweg. In het plangebied kunnen deze elementen op het AHN niet (meer) worden herkend. Indien door het nemen van technische maatregelen het mogelijk is om verstoring van de bodem te vermijden, raden wij aan deze maatregelen uit te voeren. Dit algemene advies geldt bijvoorbeeld voor de bouwwegen. Wij raden aan de begaanbaarheid van de bouwweg zoveel mogelijk te bewerkstelligen door middel van rijplaten, zodat er geen bovengrond hoeft te worden afgegraven. Tevens is duidelijk dat de bodem buiten de spoorzone (d.w.z. aan de buitenzijde van de paden ten noorden en zuiden langs het spoor) weinig verstoord is: het advies is om de werkzaamheden (inclusief opslagterrein e.d.) binnen de spoorzone te houden. Het centrum van de bouwplaats (de te bouwen constructie) bestaat uit de spoorlijn, die een verdiepte ligging heeft. Door deze ontgraving uit het verleden is er op die plaats geen verwachting meer voor archeologische resten. Eventueel aanwezige archeologische resten kunnen wel worden verstoord bij funderingswerkzaamheden of ontgrondingen op maaiveld, aan de bovenzijde van het talud en in het talud. De archeologische resten kunnen worden verwacht vanaf maaiveldhoogte en in geval van beekafzettingen of stuifzandafzettingen ook op grotere diepte. Er wordt geadviseerd om een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uit te voeren, verkennende fase. In dit booronderzoek wordt bepaald in hoeverre de bodemprofiel intact is en wat de opbouw van de bodem in het plangebied is. Om een goed beeld te krijgen van de bodemopbouw tot aan onderzijde talud wordt voorgesteld op elk van beide taluds een boorraai haaks op de helling te plaatsen. De boringen op de boorraai worden zodanig geplaatst dat bovenkant van de lager gelegen boring overeenkomt met de onderkant van de vorige, op een hoger niveau uitgevoerde boring. Het aantal hiervoor benodigde boringen zal ca. 5 per talud bedragen. De boringen worden verricht met een Edelman-boor met een diameter van 7-10 cm. De boorkernen dienen geïnspecteerd te worden op de aanwezigheid van archeologische indicatoren, zoals aardewerk-, bot- en houtskoolfragmenten en archeologische lagen. Verder moet worden gelet op de mate van verstoring van het bodemprofiel. In het geval van holocene afzettingen worden de boringen doorgezet tot een diepte van 2,0 m -mv. Ook worden de textuur en de bodemkundige horizonten beschreven conform NEN 5104/ASB. De boringen worden ingemeten ten opzichte van kavelbegrenzingen en andere kenmerken binnen het terrein of met een GPS. Daarnaast wordt geadviseerd het plangebied in het veld visueel te inspecteren op de aanwezigheid van (mogelijke) ijzerwinkuilen