Een Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek

In opdracht van Commissie Hoeksche Waard heeft ADC ArcheoProjecten een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor een aantal watergangen in de omgeving van de Doesburgerweg en Maasweg in Mijnsheerenland (gemeente Binnenmaas). Het betreft het deelgebied 'Noordverbinding Binnenbedijkte Maas', onderdeel van het Vlietproject. In het plangebied zal een natuurvriendelijke inrichting van de oevers plaatsvinden. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader wijziging in het bestemmingsplan en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast. Op basis van het bureauonderzoek werden archeologische resten verwacht vanaf de IJzertijd op of in de top van het Hollandveen Laagpakket. In het midden deel werden eveneens resten verwacht vanaf het Neolithicum op of in de top van de oeverafzettingen van de mogelijk aanwezige stroomgordel. Aan en direct onder het maaiveld werden archeologische resten verwacht vanaf de Late Middeleeuwen. Gezien de ligging buiten de kern van Mijnsheerenland wordt de kans hierop gering geacht. Teneinde deze verwachting te toetsen werd in het plangebied een booronderzoek uitgevoerd. In alle boringen is in de ondergrond het Hollandveen Laagpakket aangetroffen. In het zuidelijk deel van het plangebied is tussen de 85 en 130 cm -mv een pakket veraard veen aangetroffen. In het midden deel van het plangebied is de verwachte stroomgordel niet aangetroffen. ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling mits in het zuidelijk deel van het plangebied plaatselijk niet dieper wordt afgegraven dan het voorkomen van het veraarde veen. De diepte waarop het veraard veen voorkomt is vanaf ca 85 cm -mv. Indien niet aan deze planaanpassingen wordt voldaan dan adviseert ADC ArcheoProjecten in het zuidelijk deel in een archeologische begeleiding te voorzien. De archeologische begeleiding dient hetzelfde doel als een inventariserend veldonderzoek door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P). Dit betekent dat indien bij de civiele werkzaamheden toch vondsten of archeologische sporen worden aangetroffen, deze worden geregistreerd en, in zover de werkzaamheden dat toelaten, worden gedocumenteerd. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Het verdient verder de aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Het is niet uit te sluiten dat buiten het voor vervolgonderzoek geselecteerde gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Daarom merken wij op dat het aanbeveling verdient om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet