rapport 2116

In opdracht van Van der Wiel Bouw B.V. heeft ADC ArcheoProjecten een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Offemweg 19 in Noordwijk (gemeente Noordwijk). In het plangebied zal het landgoed Klein-Offem herontwikkeld worden, door o.a. de verwijdering van bomen en de aanleg van een parkeerplaats. Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van een aanvraag van een aanlegvergunning en was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast. Op basis van het bureauonderzoek worden in de top van de afzettingen van de strandwal archeologische resten verwacht uit het Neolithicum tot de Nieuwe Tijd. De bodem bestaat waarschijnlijk uit een enkeerdgrond. De bodem wordt gekenmerkt door een 60 tot 80 cm dikke humushoudende bovengrond, die is ontstaan door langdurig bemesten en diepploegen in het kader van de landbouw en/of bollenteelt. Door grondbewerking zullen eventuele archeologische resten grotendeels of geheel zijn opgenomen in de bovengrond. Eventuele diepere sporen kunnen nog bewaard zijn gebleven. Archeologische sporen zullen zich onder het verploegde pakket bevinden. Organische resten zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd. Het complextype en de omvang van de archeologische waarden kunnen door de beperkte gegevens niet nader worden gespecificeerd. Om deze verwachting te toetsen zijn vijf verkennende en vijf karterende boringen uitgevoerd. De gemiddelde boordiepte bedroeg 120 tot 155 cm onder het maaiveld. Boring 1 is tot een diepte van 365 cm onder het maaiveld doorgezet. Het onderste pakket in boring 1 bestaat voornamelijk uit geelgrijs fijn zand, dat enigszins kleiig is. Dit kan duiden op een kustvlakte of strandvlakte-afzetting (Laagpakket van Zandvoort, Naaldwijk Formatie). In de top van het pakket is een kleine humeuze laag aanwezig, wellicht is dit vroeger een loopvlak geweest. In het plangebied zijn beneden 120 tot 150 cm onder het maaiveld strandvlakte-afzettingen aangetroffen. Het pakket boven de strandwalafzettingen is donkergrijsbruin en humeus. In de zuidelijke helft van het plangebied is dit pakket minder dik dan in de noordelijke helft van het plangebied. Het vondstmateriaal uit dit pakket bestaat voornamelijk uit keramiek uit de Late Middeleeuwen tot de Nieuwe Tijd. In boring 5 zijn in dit pakket twee fragmenten aardewerk uit de IJzertijd gevonden. Daarnaast zijn in dit pakket glas, bot, fragmenten pijpensteel, en slakken aangetroffen. De vondsten uit dit pakket dateren van de IJzertijd tot de Nieuwe Tijd. Het bovenste pakket is waarschijnlijk in een latere fase weer omgewerkt, waardoor de huidige bouwvoor, die een dikte van 35 tot 50 cm heeft, is ontstaan. Deze bouwvoor bestaat voornamelijk uit tuinaarde en dus is het aannemelijk dat dit in (sub)recente tijd is gebeurd. ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling, mits niet dieper dan de archeologisch oninteressante bouwvoor gegraven wordt. Als binnen het onderzochte gebied een grondverstoring dieper dan de bouwvoor plaats gaat vinden, kunnen nog archeologische resten verstoord worden. Om de op het bureauonderzoek gebaseerde gespecificeerde verwachting voldoende te kunnen aanvullen en toetsen, adviseert ADC ArcheoProjecten in dat geval om in het plangebied tijdens de werkzaamheden in een archeologische begeleiding te voorzien. De archeologische begeleiding dient hetzelfde doel als een inventariserend veldonderzoek door middel van het aanleggen van proefsleuven (IVO-P). Dit betekent dat indien bij de civiele werkzaamheden toch vondsten of archeologische sporen worden aangetroffen, deze worden geregistreerd en, in zover de werkzaamheden dat toelaten, worden gedocumenteerd. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Het verdient verder de aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet