BAAC rapport V-11.0059

In opdracht van dhr. W. Verouden heeft onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (karterende fase) uitgevoerd in plangebied Westervelden 21 te Veldhoven. De plannen voor de locatie hebben betrekking op nieuwbouw. Op basis van het bureauonderzoek kan de hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten voor alle perioden uit de beleidsadvieskaart van de gemeente Veldhoven voor het plangebied op basis van de ligging op een dekzandrug nabij beeklopen en de omliggende bekende waarnemingen gehandhaafd blijven. Op basis van de reeds bekende waarnemingen en AMK-terreinen worden er specifiek gezien archeologische resten uit de late steentijd (complextype: jacht- en/of verzamelaarskampement), nederzettingen, grafvelden/urnenvelden/grafheuvels uit de late bronstijd tot en met de Romeinse tijd en verdedigingstellingen (landweer) behorende bij een versterkte boerderij of motte uit de late middeleeuwen verwacht. Vanwege de ligging aan de rand van een groot akkercomplex bestaat er daarnaast een hoge kans op het aantreffen van sporen die gerelateerd kunnen worden aan de akkerbouw ten noorden van het buurtschap Heers daterende uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd B (complextype: boerderij met erf). Vanwege het ontbreken van bebouwing op historisch kaartmateriaal is de verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit de nieuwe tijd C laag (vanaf 1850 n. Chr.). Uit het karterend booronderzoek komt naar voren dat ter plekke van het bouwperceel het oorspronkelijke dekzand, met uitzondering van de bodemprofielen ter plekke van de boringen 3 en 5, tot in de C-horizont van het onderliggende fluvioperiglaciale zand en/of leem vergraven is. Ter plekke van de boringen 3 en 5 is de bodem vergraven tot in de C-horizont van het aanwezige dekzand. Er zijn daarnaast tijdens het karterend booronderzoek geen archeologische resten aangetroffen die kunnen duiden op een mogelijke vindplaats ter plekke van het bouwperceel. Op basis van de relatief diepe bodemverstoringen ter plekke van het bouwperceel en het ontbreken van archeologische resten in het opgeboorde sediment kan de hoge verwachting opgesteld tijdens het bureauonderzoek worden bijgesteld naar een lage verwachting op het aantreffen van 'in situ' archeologische resten voor alle peridoen (Bijlage 2). Voor het niet onderzochte deel van het plangebied geldt nog steeds een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten uit het laatpaleolithicum tot en met de nieuwe tijd B (35.000 v. Chr. ? 1850 AD). Gezien de lage verwachting op het aantreffen van archeologische resten binnen het bouwperceel bestaat er een geringe kans dat eventueel aanwezige archeologische resten door de voorgenomen ontwikkeling verstoord zullen worden. Een verder vervolgonderzoek is derhalve niet noodzakelijk