BAAC rapport V-11.0036

In opdracht van Gemeente Oosterhout heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied Van der Made terrein te Oosterhout. Uit het bureauonderzoek komt naar voren dat het plangebied zich waarschijnlijk op een relatief hoog gelegen terraswelving bevindt, dat vermoedelijk door een (dun) pakket (verspoeld) dekzand wordt afgedekt. Op basis van de ouderdom van het aanwezige dekzand kunnen in principe archeologische resten voorkomen vanaf het laatpaleolithicum tot en met heden. Indien sprake is van grofzandige terrasafzettingen kunnen in principe archeologische resten voorkomen vanaf het midden-paleolithicum tot en met het heden. Het oorspronkelijke leefoppervlak wordt afgedekt door een plaggendek dat vermoedelijk vanaf de late middeleeuwen geleidelijk aan is opgebracht. Er zijn geen aanwijzingen dat het oorspronkelijke bodemprofiel als gevolg van (sub)recente bodemwerkzaamheden verstoord is geraakt. Er zijn rondom het plangebied vrijwel geen archeologische vondsten, waarnemingen en/of monumenten bekend in een straal van 750 meter rondom het plangebied. De enige aanwijzingen voor menselijke activiteit in het verleden zijn enkele sporen uit de late middeleeuwen. Ook zijn verder westwaarts (nederzettings)sporen uit de bronstijd tot en met de volle middeleeuwen aangetroffen. Er is geen enkele waarneming uit de steentijd binnen een straal van 750 meter ronden het plangebied bekend. Op basis van de landschappelijke gunstige ligging, de aanwezigheid van een goed conserverend plaggendek en de reeds bekende archeologische waarden rondom het plangebied geldt op basis van het bureauonderzoek een hoge archeologische verwachting op het aantreffen van intact aanwezige archeologische resten vanaf het laat-paleolithicum tot en met de late middeleeuwen. Specifiek gezien worden voornamelijk archeologische resten uit de bronstijd tot en met de middeleeuwen verwacht (complextype: nederzetting). Uit het veldonderzoek bleek dat zich in de top van het aanwezige Jong Dekzand II zich oorspronkelijk een (haar)podzolbodem heeft kunnen ontwikkelen met bijbehorende bodemhorizonten. Ter plekke van de boringen 2, 3, 4, 5, 8, 11 en 14 zijn nog intacte B(hs)-horizonten aangetroffen onder een circa 40 tot 90 cm dik verstoord esdek. Ter plekke van boring 7 is nog een restant van een intact esdek aanwezig dat vanaf 130 cm -mv overgaat in de C-horizont. Over het algemeen kan worden gesteld dat bodemprofielen met nog deels intact aanwezige podzolbodems voornamelijk zijn aangetroffen in een strook ten oosten van de nog bestaande flat en in een nietafgegraven strook ter plekke van het noordelijke deel van het plangebied (Bijlage 2). Het overige deel van het plangebied is in het (sub)recente verleden tot (ver) in de Chorizont afgegraven. Op basis van de hoge verwachting voor 1,0 ha van het plangebied (Bijlage 2) op het aantreffen van een vindplaats uit het laat-paleolithicum/mesolithicum tot en met de (volle) middeleeuwen vanaf 40 tot 130 cm -mv en de verwachte verstoringsdiepte tot in het C-materiaal bestaat een gerede kans dat eventueel aanwezige archeologische resten verstoord zullen worden door de voorgenomen bouwwerkzaamheden. Derhalve adviseert BAAC bv een vervolgonderzoek door middel van proefsleuven om zodoende eventueel aanwezige archeologische resten te karteren en vervolgens te waarderen. Voor het gedeelte van het plangebied met een lage verwachting (circa 1,5 ha) hoeft geen verder vervolgonderzoek te worden uitgevoerd, indien geen bodemverstorende activiteiten optreden die dieper reiken dan 170 cm -mv. Indien toch sprake is van diepere bodemverstoring wordt voor de gebieden met een lage verwachting een vervolgonderzoek door middel van een karterend booronderzoek, dat geschikt is om vindplaatsen uit de steentijd te karteren, aanbevolen