BAAC rapport V-09.0173

In opdracht van HMB-groep heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied De Zomp te Oostrum. De plannen voor de locatie hebben betrekking op nieuwbouw. Uit het bureauonderzoek blijkt dat voor het plangebied op basis van de landschappelijke ligging een hoge archeologische verwachting geldt. Op basis van de ouderdom van de afzettingen geldt een algemene hoge verwachting op vindplaatsen van het paleolithicum. Met name door de ligging in de nabijheid van een dalvormige laagte is de verwachting voor paleolithicum en mesolithicum hoog te noemen. Voor bronstijd t/m de vroege middeleeuwen is de verwachting middelhoog. Op historische kaarten is het plangebied in gebruik als heide. Waarschijnlijk is het reeds langere tijd in gebruik als woeste grond. De verwachting voor (late) middeleeuwen ? nieuwe tijd is dan ook laag te noemen. In de directe omgeving van het plangebied zijn maar weinig waarnemingen bekend. De dichtstbijzijnde waarneming betreft een vuurstenen bijl uit het neolithicum. Uit het booronderzoek bleek dat in het plangebied een dunne bouwvoor aanwezig was met een dikte van 20 tot 50 cm. In de boringen zijn geen diepe bodemverstoringen aangetroffen. In 37,5 procent van alle boringen was de bodem afgetopt tot op de Chorizont. In de overige boringen was het profiel echter vrij intact te noemen en zijn nog horizonten van het oorspronkelijke veldpodzolprofiel aanwezig. Dit betekent dat de bodem in het plangebied niet al te sterk is afgetopt en dat eventuele vondst- en sporenniveaus nog intact aanwezig kunnen zijn. In de boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats binnen de grenzen van het plangebied. Dit is ook niet geheel verwonderlijk gezien het feit dat het gaat om een verkennend booronderzoek, waarbij is geboord volgens een wijdmazig grid en met een kleine boordiameter. Dit onderzoek is dan ook gericht op het in kaart brengen van de intactheid van het bodemprofiel, en niet op het opsporen van archeologische indicatoren. Aangezien de bodem in het plangebied niet al te sterk is afgetopt en eventuele vondsten sporenniveaus nog intact aanwezig kunnen zijn blijft de hoge verwachting voor vindplaatsen vanaf het paleolithicum gehandhaafd en wordt een karterend booronderzoek noodzakelijk geacht teneinde eventuele vindplaatsen binnen de grenzen van het plangebied nader op te sporen