Inventariserend veldonderzoek GRONTMIJ ARCHEOLOGISCHE RAPPORTEN 1198

Het onderzoek is uitgevoerd voor een tracé langs de Oosterlaan ten zuidoosten van Delfzijl en Farmsum. Het onderzoek heeft bestaan uit een bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek. Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied zich grotendeels in een vlakte van getij- afzettingen bevindt. Het noordelijk deel van het tracé bevindt zich ter hoogte van een getijinversierug. In het zuidelijk deel bevinden zich dekzandwelvingen. De getij-inversieruggen en dekzandwelvingen vormen de hoger gelegen delen in het gebied. Dit waren (en zijn) de gunstige locaties voor bewoning. Er kunnen archeologische resten verwacht worden die dateren uit de periodes IJzertijd/Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe Tijd. Uit de resultaten van het veldonderzoek is gebleken dat de bodem ter plaatse van het plangebied hoofdzakelijk bestaat uit een (gelaagd) pakket van zware zavel tot matig zware klei. De toplaag is in het merendeel van de boringen verstoord aangetroffen. In een zestal boringen, aan de zuidkant van het tracé, is in de ondergrond dekzand aangetroffen. In één boring, boring 7, is in dit dekzand een podzol waargenomen. Er zijn tijdens het veldonderzoek geen archeologische indicatoren aangetroffen. Tijdens het veldonderzoek is in één boring dekzand met een podzol aangetroffen. De top van het zand is hier niet verstoord/verspoeld. Het lijkt hier echter om een “toevalstreffer” te gaan. In de overige boringen met dekzand is geen podzol aangetroffen. De kans wordt zeer klein geacht dat zich in de top van het zand een onverstoorde archeologische vindplaats bevindt. Het dekzand bevindt zich bovendien vrijwel overal dieper dan de maximale verstoringsdiepte (0,90 m – mv) en zal dan ook nagenoeg niet worden verstoord. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd