ARC-Rapporten 2011-101

De onderzoekslocatie ligt in het beekdal van de Tjonger in het noordelijk zandgebied. Op de onderzoekslocatie worden koopveengronden (west) en moerige eerdgronden met een moerige bovengrond op zand (oost) verwacht. Hierdoor is er volgens FAMKE een middelhoge trefkans op archeologische resten en/of sporen uit de periode Steentijd – Bronstijd en een middellage trefkans op resten en/of sporen uit de IJzertijd – Middeleeuwen. Het gaat voornamelijk om vuursteenvindplaatsen (Steentijd – Bronstijd), maar er kunnen ook sporen uit de Romeinse Tijd en sporen van de vroeg- en vol-middeleeuwse veenontginningen aanwezig zijn. Mogelijk zijn ook restanten van vaartuigen of gedumpt afval op de onderzoekslocatie aanwezig. In de omgeving van de onderzoekslocatie zijn geen archeologische vondsten bekend. In 1832 was de onderzoekslocatie in gebruik als hooiland en was de Tjonger nog niet gekanaliseerd. In 1900 was de onderzoekslocatie nog steeds onbebouwd en is de Tjonger gekanaliseerd. Tijdens het verkennende booronderzoek zijn op de onderzoekslocatie verschillende afzettingen aangetroffen. Op de kade is een ophogingspakket aanwezig van 45 tot 115 cm dikte. Hieronder is een dun laagje veen aangetroffen, dat overgaat in beekdalzand. Op enkele plekken zijn restgeulvullingen aangetroffen, bestaande uit veen met zandlaagjes. Ter plaatse van de uit te graven meanders zijn restgeulafzettingen en kronkelwaardafzettingen aangetroffen. Deze zijn tot 50 `a 160 cm –mv vergraven. In het uiterste zuiden van de onderzoekslocatie is dekzand aangetroffen. In de zandige beekafzettingen en in het dekzand zijn geen bodemhorizonten aangetroffen. Geconcludeerd kan worden dat voor de restgeulafzettingen de hoge archeologische trefkans van kracht blijft. Door de aanwezigheid van een slechts een dun veenlaagje en de afwezigheid van bodemhorizonten in het beekdal en het dekzand kan de archeologische trefkans voor de rest van het gebied worden bijgesteld naar laag