Archeologisch proefsleuvenonderzoek Westfrisiaweg, Eindrapport Fase 1 en 2, Grontmij Archeologische Rapporten 900

Voor de verlegging en verbreding van de Westfrisiaweg N23 is in eerste instantie een bureauonderzoek opgesteld op basis waarvan een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek over het gehele nieuwe tracé is uitgevoerd. In verband met wijzigingen van het tracé na afloop van dat veldwerk, is ter hoogte van een aantal nieuwe locaties een aanvullend verkennend booronderzoek uitgevoerd. Tijdens het verkennend onderzoek zijn 47 locaties onderscheiden die in aanmerking kwamen voor verder onderzoek. Het gaat om nieuwe vindplaatsen, reeds bekende archeologische terreinen (AMK-terreinen) of potentieel archeologisch interessante terreinen (grenzend aan AMK-terreinen) – zie GAR rapporten 700 en 898. Ten aanzien van de AMK terreinen zijn in opdracht van het bevoegd gezag 6 locaties geselecteerd voor een waarderend booronderzoek (vier bekende archeologische terreinen (terrein 21, 32, 33 en 35) en twee potentieel archeologisch interessante terreinen (terrein 18 en 34)) – GAR rapport 888. Na een herinterpretatie van de boringen zijn er locaties zowel afgevallen als toegevoegd en zijn in overleg met het bevoegd gezag locaties geselecteerd voor een proefsleuvenonderzoek. Tijdens fase 1 en 2 zijn door middel van 38 sleuven 22 locaties onderzocht tussen Hoorn en Enkhuizen. Fase 3 dient nog uitgevoerd te worden in verband met gebrek aan betredingstoestemmingen (tot op heden – juli 2013). Op diverse locaties zijn behoudenswaardige sporen aangetroffen. Deze zullen door middel van een definitieve opgraving onderzocht moeten worden (behoud ex situ)