Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase: Hollestraat te Someren

In opdracht van Pluimveebedrijf Engelen heeft archeologisch onderzoeksbureau Archeodienst BV een bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase (IVO-O(verig); booronderzoek) uitgevoerd in het plangebied aan de Hollestraat in Someren. Het onderzoek is uitgevoerd voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van vier woningen. Door de graafwerkzaamheden die nodig zijn ten behoeve van de nieuwbouw kunnen eventueel in de ondergrond aanwezige archeologische resten verloren gaan. Op basis van het vooronderzoek worden in het zuidoostelijke deel van het plangebied geen archeologische resten verwacht. Voor graafwerkzaamheden in deze zone acht Archeodienst een vervolgonderzoek daarom niet noodzakelijk. Wanneer in het noordwestelijke deel van het plangebied de funderingen van de geplande woningen niet dieper reiken dan 60 cm beneden maaiveld zal ook hier geen vervolgonderzoek nodig zijn. Wanneer de bodem voor de funderingen van de woningen (en andere werkzaamheden) echter dieper ontgraven gaat worden dan 60 cm ofwel tot in de vaste zandondergrond (top van de C-horizont, het gele zand) wordt het archeologische niveau bedreigd en acht Archeodienst BV een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk. Archeodienst BV adviseert in dat geval een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek ter plaatse van de bouwkavels in de hoge verwachtingszone om vast te stellen of in het plangebied archeologische resten aanwezig zijn en zo ja, welke waardering hieraan gegeven kan worden. De oppervlakte van deze zone bedraagt ca. 3.400 m2. Voor dit proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk dat is goedgekeurd door de bevoegde overheid. In dit PvE wordt de werkwijze en de randvoorwaarden van het proefsleuvenonderzoek vastgelegd. De Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant heeft de resultaten van het onderzoek namens de gemeente beoordeeld en stemt in met de conclusies van het onderzoek en het advies om alleen in het noordwestelijke deel van het plangebied vervolgonderzoek uit te voeren. Wel wordt in het selectieadvies toegevoegd dat de ondergrens met betrekking tot de noodzaak van vervolgonderzoek wordt verkleind naar 40 cm beneden maaiveld. De reden hiervoor is dat een ruimere buffer noodzakelijk wordt geacht om het archeologische sporenniveau te beschermen