Een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek

ADC ArcheoProjecten heeft in januari en februari 2015 een Inventariserend veldonderzoek uitgevoerd op de locatie Lely Campus in Maassluis (afb. 1 en 2). De aanleiding van het onderzoek is de voorgenomen herontwikkeling van het gebied. Het Inventariserend veldonderzoek bestond uit een verkennend booronderzoek. Voorafgaand aan het booronderzoek is een Plan van Aanpak opgesteld, waarbij gebruik is gemaakt van de resultaten van verschillende onderzoeken in de Dijkpolder. Tevens is voor het gronddepot en de toegangsweg naar Lely Industries door MWH BV een zettingsonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het zettingsonderzoek zijn eveneens meegenomen in het huidige onderzoek. Het Inventariserend veldonderzoek volgt op een in 2004 door Vestigia BV uitgevoerd bureauonderzoek en veldonderzoek door middel van controleboringen en een niet-systematische oppervlaktekartering. Op basis van de resultaten van deze onderzoeken werd een gespecificeerde verwachting opgesteld. Hierbij zijn ook de resultaten van recentere onderzoeken meegenomen, waaronder die van een in 2011 door ADC ArcheoProjecten uitgevoerd Inventariserend veldonderzoek in de vorm van een proefsleuven gevolgd door een archeologische opgraving. Op grond van aardwetenschappelijke, archeologische en historische gegevens moet in het plangebied met name rekening moet worden gehouden met bewoningssporen uit de Romeinse tijd en de Nieuwe tijd. Daarnaast kunnen sporen van agrarische activiteiten vanaf de Bronstijd aanwezig zijn. Ter plaatse van de huidige bebouwing en leidingsleuven zullen eventuele sporen zijn aangetast. Archeologisch onderzoek in deze terreindelen wordt vooralsnog niet zinvol geacht. Op basis van het uitgevoerde zettingsonderzoek wordt aangenomen dat eventuele sporen ter plaatse van de toegangsweg en het gronddepot sterk vervormd zijn en geen informatiewaarde meer hebben. In de genoemde terreindelen zal daarom geen archeologisch veldonderzoek plaatsvinden. In de overige terreindelen, buiten de huidige bebouwing, de leidingsleuven, de toegangsweg en het gronddepot, zijn eventuele sporen door afdekking met een kleipakket (postmiddeleeuwse dekafzettingen) vermoedelijk redelijk tot goed bewaard gebleven. Teneinde de archeologische verwachting in deze terreindelen te toetsen en aan te vullen is een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Hiertoe zijn 35 boringen gezet met een 7 cm Edelman en een 3 cm guts tot maximaal 400 cm –mv. Het uitgangspunt vormde een verspringend 40 x 45 m grid. Als gevolg van de aanwezigheid van de asfalt- en betonverharding is op een aantal locaties machinaal voorgeboord. De onderzoeksstrategie was vastgelegd in een Plan van Aanpak dat ter beoordeling is voorgelegd aan de gemeente Maassluis en op 25 februari 2015 is goedgekeurd. Het verkennend booronderzoek wijst uit dat in het zuidelijk deel van het plangebied (boring 20 t/m 36; afb. 8) sprake is van een opeenvolging van dekafzettingen (Laagpakket van Walcheren, Formatie van Naaldwijk) op een dunne laag veen (Hollandveen, Formatie van Nieuwkoop) en vervolgens weer dekafzettingen (Laagpakket van Walcheren, Formatie van Naaldwijk). In het uiterste oostelijke deel komen in de ondergrond getijgeulafzettingen voor, die gelet op de diepteligging vermoedelijk zijn gevormd in de Bronstijd of Ijzertijd. De geul is later bedekt met klei en een dunne laag veen (Formatie van Nieuwkoop). De hypothese dat de afzettingen in het verleden bewoningsmogelijkheden boden, kon niet bevestigd worden. In het westelijk deel van het plangebied (boring 4, 8, 15, 16, 18 en 19) is sprake van dekafzettingen van het Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk). De bodemlagen met baksteen en fosfaat zijn vermoedelijk gerelateerd aan het 17e-eeuwse bewoningslint langs de Weverskade. In het noordelijk deel van het plangebied (boring 2 t/m 7 en 9 t/m 14) is sprake van dekafzettingen en in een gedeelte komen in de ondergrond vanaf circa 200 cm –mv geulafzettingen voor, Net als in het zuidelijk deel van het plangebied is de geulafzetting bedekt met kalkarme kleiige en venige lagen wat duidt op een geleidelijke overgang naar een rustiger milieu. Ook hier geldt dat de 1 Van de Zee 2015. hypothese dat de afzettingen in het verleden bewoningsmogelijkheden boden niet bevestigd kon worden. Feit is echter dat net ten oosten van het gebied tijdens in 2011 uitgevoerd gravend onderzoek een vondstcomplex uit de Ijzertijd/Romeinse tijd is aangetroffen. Op basis van de resultaten van het verkennend booronderzoek heeft ADC ArcheoProjecten per deelgebied een advies opgesteld (afb. 9). • Zuidelijk deel: Geadviseerd wordt om het zuidelijk deel vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. • Westelijk deel: Hoewel voor dit westelijk deel momenteel geen plannen zijn voor bouw- of aanlegwerkzaamheden, dient in het geval deze zich voordoen, vanwege de archeologische verwachting nader onderzocht te worden of een proefsleuvenonderzoek of een archeologische begeleiding van de werkzaamheden nodig is. Historisch onderzoek moet uitwijzen of op oude kaarten voorlopers van een boerderij bekend zijn. Vervolgens kan een ontwerp voor het onderzoek (PvE voor proefsleuven en/of archeologische begeleiding ) worden opgesteld. • Noordelijk deel: Geadviseerd wordt om de zone ten westen van boringen 6-7 en 11-12 vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Geadviseerd wordt om een proefsleuvenonderzoek met eventuele doorstart naar opgraving uit te voeren in de zone ten zuiden van het gronddepot tot aan het bedrijfspand (met uitzondering van de strook die al is vrijgegeven na onderzoek op Weverskade 60) en tussen de oostgrens van onderhavig plangebied en grofweg tussen boring 6-7 en 11-12 aan de westkant. Dit is de zone langs een getijgeul en waar een laag houtskool is aangetroffen in bovenliggende dekafzettingen. Door middel van proefsleuvenonderzoek kan de getijgeul nader worden onderzocht en kan gecontroleerd worden of er een vindplaats aanwezig is. In eerste instantie zal een oostwest georiënteerde proefsleuf met een breedte van 4 m worden gegraven. Op basis van de uitkomsten kan worden bepaald of vervolgonderzoek nodig is. Een Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) heeft als doel de gaafheid, omvang, datering en conservering van archeologische resten te onderzoeken. De exacte invulling van de werkzaamheden dient te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Voor de delen die worden geadviseerd vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling, is niet volledig uit te sluiten dat toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet. Wij wijzen u erop dat de bevoegde overheid op basis van dit rapport een selectiebesluit neemt. De mogelijkheid bestaat dat dit selectiebesluit afwijkt van het door ons opgestelde advies