Grontmij Archeologische Rapporten 1567

In opdracht van de gemeente Oirschot heeft Grontmij Nederland bv op 12 en 13 mei 2015 een archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd in het plangebied De Reep te Oirschot. Aanleiding tot uitvoering van het onderzoek vormen de voorgenomen nieuwbouwplannen in het plangebied De Reep, waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. In eerste aanzet is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, aangevuld met een verkennend booronderzoek. Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek dient in die delen van het plangebied met een hoge verwachting die dieper dan 30 cm verstoord gaan worden bij de geplande ruimtelijke ingrepen, een karterend en waarderend archeologisch onder-zoek in de vorm van proefsleuven te worden uitgevoerd. Hiermee kan de kwaliteit, aard, datering omvang en diepteligging van de vindplaats worden vastgesteld. De diepere ondergrond van het plangebied wordt gevormd door eolische en fluviatiele afzettingen van de Formatie van Stramproy (leem, zand en grind) en fluviatiele afzettingen van de Formatie van Sterksel (grovere zanden en grinden). Tijdens de koudste fasen van de laatste ijstijd, het Weichselien, is op deze pakketten door de wind fijner zand afgezet (Formatie van Boxtel). Dit zandpakket wordt dekzand genoemd omdat het onderliggende, oudere landschap afdekt en egaliseert. Het plangebied ligt grotendeels in de eenheid zEZ23, hoge zwarte enkeerdgrond in lemig fijn zand. Het plangebied wordt op de topografische kaart van 1985 nog als onbebouwd weergegeven. In april 1983 is echter een bouwvergunning afgegeven voor de bouw van een school voor lager agrarisch onderwijs, en in mei 1984 ten behoeve van een kas voor het praktijkonderwijs. In ja-nuari 1985 is een bouwvergunning afgegeven voor de bouw van een gymnastiekzaal. Op basis van het booronderzoek moet geconcludeerd worden dat de aantrekkelijkheid voor bewoning wellicht geringer is dan verwacht werd (een esdek op een hydropodzol). Het oorspronkelijke landschap, voordat dit werd opgehoogd door plaggenbemesting, lijkt relatief nat te zijn geweest, wanneer tenminste de waargenomen gleyverschijnselen als indicatie daarvoor genomen kunnen worden. Bovendien maakt het booronderzoek duidelijk dat grote delen van het onderzochte gebied verstoord zijn door recente graafwerkzaamheden. Alleen in het noord-westelijk deel is het bodemprofiel nog intact, al ontbreekt hier wel de top van de B-horizont, die, evenals de oorspronkelijke A-horizont, op genomen is in het esdek. Het booronderzoek sluit aan bij de resultaten van het proefsleuvenonderzoek. De bodemopbouw binnen het plangebied is als volgt te omschrijven: een esdek op een matig tot slecht ontwikkelde podzolbodem. Om welk type podzolbodem het gaat is niet vast te stellen, enerzijds doordat de top van de B-horizont is opgenomen in het bovenliggende esdek, anderzijds omdat de ontwikkeling van de podzolidering te gering is. Er zijn gleyverschijnselen waarneembaar direct onder het esdek. Dit geeft aan dat de bodem permanent nat is. Het archeologisch vlak is aangelegd op een diepte die varieert tussen 60 en 70 cm –maaiveld. Er zijn geen archeologische resten aangetroffen tijdens het onderzoek. De bodem is ter hoogte van werkput 1, 2 en 5 verstoord. Werkput 3 en 4 tonen een intacte bodem. In die zone werden echter geen aanwijzingen gevonden dat er archeologische resten te verwachten zijn. Diverse verstoringen werden aangetroffen die tot diep in de C-horizont reiken. Deze verstoringen bestaan uit spitsporen, boomplaatsen en verstoringen die met de sloop van de school te maken hebben. De zone die door middel van proefsleuven is onderzocht maakt deel uit van een groter plangebied. Dit overige terrein was reeds op basis van de resultaten van het bureau- en booronderzoek vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. De resultaten van onderhavig onderzoek sluiten hierbij aan. Er worden binnen het plangebied geen intacte archeologische resten verwacht. We adviseren om ook dit resterende gedeelte van het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling en derhalve niet nader archeologisch te onderzoeken