2016-11/15

In verband de geplande aanleg van drie voetbalvelden is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd ten westen van Winsum, gemeente Winsum, provincie Groningen. Voor de realisatie van de sportvelden is grondwerk nodig dat een bedreiging betekent voor eventueel aanwezige archeologische waarden in het gebied. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen wat de kans is op de aanwezigheid van archeologische waarden. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een veldonderzoek, verkennende en deels karterende fase. Bij het bureauonderzoek zijn bronnen geraadpleegd op het gebied van fysische geografie, archeologie en historische geografie. Bij het veldonderzoek zijn 72 boringen geplaatst om de opbouw en gaafheid van de bodem te bepalen en om te zoeken naar archeologische indicatoren. Het onderzoeksgebied ligt noordoostelijk van een voormalige loop van het Reitdiep. Door het plangebied loopt een oeverwal van zandige klei die tot circa één meter boven NAP is opgeslibd. De oeverwal reikt niet tot in het noordwestelijke perceel. Daardoor ligt dat perceel nu ongeveer een meter lager. Zuidwestelijk grenst aan het plangebied een dubbele wierde bij Oldenzijl. Er zijn geen eerdere vondsten van archeologische waarden bekend uit het plangebied. Het veldonderzoek heeft twee archeologische vindplaatsen opgeleverd. Allebei liggen ze in het lage noordwestelijke perceel. In de zuidwestelijke hoek van het perceel ligt onder de bouwvoor een kleilaag met een concentratie van brokken baksteen en huttenleem. Het lijkt te gaan om een bewoningsplek uit het eind van de middeleeuwen of het begin van de nieuwe tijd. Eventueel aanwezige grondsporen kunnen in goede staat verkeren. De tweede vindplaats ligt in het oosten van het noordwestelijke perceel. Daar is bij enkele boringen een verhoogde concentratie van spikkels gebakken klei en houtskool vastgesteld op een diepte tussen een halve en een hele meter beneden maaiveld. Hierin is ook een scherf gevonden die waarschijnlijk van middeleeuws kogelpotaardewerk is. Bij twee boringen is een spoor met een venige vulling aangetoond. De vindplaats is overslibd, waardoor hij goed bewaard gebleven kan zijn. Vergeleken met de eerste vindplaats zijn de aard en omvang van de vindplaats minder goed bekend. Het advies is om ter plaatse van de eerste vindplaats geen bodemingrepen te ondernemen. Ter plaatse van de tweede vindplaats wordt geadviseerd om niet dieper te graven dan 30 centimeter. Voor beide plekken geldt dat als toch dieper graafwerk nodig is, dat dan geadviseerd wordt om beide plekken nader te onderzoeken met behulp van proefsleuven (zie Figuur 10). Zodoende kan nader worden bepaald wat de aard, omvang en kwaliteit van de vindplaatsen zijn. Voor de rest van het plangebied wordt geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd