Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

Uit het veldonderzoek blijkt echter dat de in het bureauonderzoek veronderstelde enkeerdgronden en in-situ dekzand niet voorkomen. In twee van de vijf geplaatste boringen is een beekeerdgrond aangetroffen en in twee boringen zijn vermoedelijk sporen van ontginningen aangeboord. Eén boring is vanaf het maaiveld zeer sterk gevlekt en er komen leembrokken in voor wat duidt op een recente verstoring. De C-horizont is overal vrijwel op dezelfde diepte aangetroffen (50 à 60 cm –mv, 7,9 m +NAP). De verwachting op het aantreffen van steentijdvindplaatsen is laag vanwege oppervlakkige verstoringen en ook vindplaatsen vanaf de bronstijd tot de volle middeleeuwen worden niet verwacht vanwege de lemige ondergrond die minder geschikt was voor het oprichten van een nederzetting. In de loop van de middeleeuwen echter werden nederzettingen uitgebreid van hogere dekzandruggen naar de flanken. De kans op het aantreffen van resten uit de volle middeleeuwen en later is aanwezig