Steekproefrapport 2017-12/06

Door De Steekproef bv is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd voor twee delen van het tracé van de toekomstige rondweg om Waddinxveen in de provincie Zuid-Holland. Het betreft duizend meter van de fietstunnel onder de A12 tot de Beijerincklaan, en zeshonderd meter van de Zesde Tochtweg naar de fietstunnel onder de Plasweg. Het gaat hier om zones met stroomgordelafzettingen die op de gemeentelijke beleidskaart een middelhoge archeologische verwachting hebben. Hier is archeologisch onderzoek vereist bij bodemingrepen die dieper gaan dan dertig centimeter en die meer dan duizend vierkante meter beslaan. De voorgenomen aanleg van een rondweg zal zowel deze diepte als deze oppervlakte overtreffen. De maximale diepte van de bodemingrepen bedraagt 3,5 meter op het meest zuidelijke deel van het plangebied waarop een fietstunnel zal worden aangelegd. Het doel van het archeologisch onderzoek is om vast te stellen wat de kans is op de aanwezigheid van archeologische waarden. Volgens het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel kunnen in de top van in de diepere ondergrond aanwezige pleistocene afzettingen resten uit het laat-paleolithicum aanwezig zijn die door de latere afdekking, mogelijk goed zijn geconserveerd. In het plangebied liggen deze afzettingen echter te diep om door de voorgenomen ingrepen bedreigd te worden. Binnen het plangebied zijn twee stroomgordels aanwezig. Op de oeverwallen hiervan kan vanaf het midden-mesolithicum tot en met het vroeg-neolithicum gewoond zijn. Vanaf de ijzertijd kunnen bewoningsresten aanwezig zijn in de veraarde top van veenkussens. Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn in de beide delen van het plangebied 34 gutsboringen gezet met een diepte tot 3,5 meter beneden het maaiveld. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat overal binnen het plangebied onderin een ongeveer dertig centimeter dikke bouwvoor een pakket komklei is afgezet. Onder de komklei zijn op het noordelijke deel van het plangebied slechts getijdenafzettingen aangetroffen die nooit geschikt zijn geweest voor bewoning. Dergelijke afzettingen zijn ook in het noorden van het zuidelijke deel van het plangebied aangetroffen. Kennelijk nam de invloed van de getijdengeulen binnen het plangebied als geheel, af vanuit (noord)westelijke richting. Het zuidelijke deel van het plangebied lijkt overwegend uit een ondiep meer te hebben bestaat waarin riet groeide. Tussen dit riet werd klei afgezet en af en toe ontstond plaatselijk een pakket veen. Oorspronkelijk lijkt op het meest zuidelijke deel overwegend veen te zijn gevormd. Dit veen loopt hier door tot tenminste 3,5 meter beneden het maaiveld. Onder de komklei zijn nergens in het plangebied bewoonbare afzettingen aangetroffen. Binnen de komklei zijn geen vegetatie-horizonten of anderszins “vuile lagen” aangetroffen die samen zouden kunnen hangen met prehistorische bewoning. Ook zijn geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van oeverwallen. Selectieadvies door senior KNA prospector drs. R. Exaltus In verband met bovenstaande bevindingen geven de resultaten van het uitgevoerde onderzoek geen aanleiding tot het adviseren van beschermende en/of beperkende maatregelen of archeologisch vervolgonderzoek. Evenmin zijn in het plangebied archeologische resten gevonden waarmee bij de verdere planvorming rekening zou moeten worden gehouden