Bureauonderzoek (BO) en Inventariserend veldonderzoek (IVO-O) door middel van boringen

Op basis van enkel het bureauonderzoek kan worden gesteld dat voor het plangebied een middelhoge tot hoge archeologische verwachting geldt vanaf de Nieuwe Steentijd. Het plangebied ligt op een oude strandwal die vanaf de Nieuwe Steentijd bewoond is geweest. In de nabijheid van het plangebied zijn diverse archeologische vindplaatsen bekend. Het plangebied heeft vanaf de ontginning in de Late Middeleeuwen tot in de 20e eeuw hoogstwaarschijnlijk deel uit gemaakt van de landbouwgronden. Grenzend aan het gebied lagen tuinbouwgronden (warmoezerij). In de 20e eeuw hebben er diverse bouwwerken binnen het plangebied gestaan. Op basis van het uitgevoerde booronderzoek (bodemprofielen) is de ondergrond van het onderzochte gebied tot relatief grote diepte geroerd. Mogelijk is de aangetroffen donkerbruine toplaag (deels) opgebracht en/of ontstaan door landbouw- of bouwactiviteiten. Indien het terrein niet is opgehoogd maar door bewerking is ontstaan, dan is de oorspronkelijke ondergrond ter plaatse tot 120 -150 cm –mv verstoord. De verwachting dat ter plekke van de beoogde nieuwbouw archeologische waarden worden verstoord, werd aanvankelijk laag geacht. Binnen de eerste 120 – 150 cm –mv lijkt dit op basis van de waargenomen verstoorde bodemprofielen, tot de voorgenoemde diepten, zelfs vrijwel uitgesloten. Opgemerkt dient te worden dat in de periode tussen conceptfase en definitieve fase van het onderhavige onderzoek de beoogde bodemingrepen nader zijn gedefinieerd. De bodemingreep zal tot een grotere diepte reiken, namelijk tot ca. 2,30 m –mv, dan eerder werd aangenomen (ca. 1 m –mv) vanwege de noodzakelijke kabelkelder. Het eerdere booronderzoek is daardoor onvoldoende gebleken om een gefundeerde uitspraak te kunnen doen over de vervolgstappen. Op basis van het uitgevoerde archeologische onderzoek (bureau- en booronderzoek) wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd indien de bodemingrepen zich beperken tot een diepte van 1,50 m –mv. Ingrepen die dieper reiken, kunnen mogelijk aanwezige archeologische waarden verstoren dan wel vernietigen. Over de aan- of afwezigheid van die archeologische waarden binnen het plangebied of de voorgenomen bodemingreep kan op basis van het thans uitgevoerde archeologische onderzoek geen gefundeerde uitspraak worden gedaan. Daartoe heeft de bevoegde overheid (gemeentelijk archeologen) besloten dat er ter plaatse een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven moet gaan plaatsvinden. Op basis van de resultaten van een proefsleuvenonderzoek kunnen de vervolgstappen worden bepaald