Eindrapportage archeologisch verkennend booronderzoek (6914.001) Verhuellweg 9 te Doesburg

Archeologische verwachting Op basis van het door de deskundige namens de bevoegde overheid uitgevoerde beknopte archeologisch bureauonderzoek kunnen er in het plangebied archeologische resten (in situ) voorkomen daterend vanaf de Romeinse tijd (nadat de avulsie/rivierverlegging had plaatsgevonden en de navolgende actieve fase van de stroomgordel van de Gelderse IJssel). De kans op het voorkomen van resten daterend vanaf de Romeinse tijd wordt van hoog geacht. De verwachting is vooral hoog op de aanwezigheid van archeologische indicatoren gekoppeld aan rivier gebonden activiteiten, zoals schepen, lading, scheepswerven, beschoeiing, kribben etc. uit de periode van de Late-Middeleeuwen, met name in de periode 1250-1500 na Chr. Resultaten inventariserend veldonderzoek De resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase) laten zien dat de natuurlijke bodemopbouw binnen het plangebied over het algemeen weinig verstoord is door moderne bodemingrepen. De bodemopbouw onder de aanwezige betonvloer van de betreffende bedrijfshallen bestaat tot gemiddeld 100 cm -mv uit een laag cunet-/stabilisatiezand. Vervolgens is hieronder bij het merendeel van de boringen (een restant van) de voormalige bouwvoor aangetroffen (Ap-horizont). In het zuidelijke, centrale en noordoostelijke deel van het plangebied is deze gevormd in de top van oeverafzettingen, tussen gemiddeld 100 en 125 cm -mv. Oeverwal- op kronkelwaardafzettingen lopen door tot een diepte van gemiddeld 220 cm -mv. Er is duidelijk sprake van een fining upward sequentie (verfijning van textuur in opwaartse richting) wat kenmerkend is voor een oeverwallichaam. Hieronder komen beddingafzettingen voor. Het geheel aan natuurlijke afzettingen zal zijn gesedimenteerd tijdens één van meerdere actieve middeleeuwse stroomgeulen van de IJssel. In het noordwestelijke deel van het plangebied vindt de overgang plaats naar zwaarder getextureerde restgeulafzettingen, waarbij de overgang van restgeul- naar de direct onderliggende beddingafzettingen scherp is. De top van de beddingafzettingen ligt op een diepte vanaf minimaal 255 en neemt in noordelijke tot noordwestelijke richting in diepte toe, erop duidend dat er sprake is van een geulvorm die verder ten noorden/noord¬westen van het plangebied zal doorlopen. Lokaal/plaatselijk hebben diepere vergravingen plaatsgevonden, waarschijnlijk ten gevolgde van de bouw van de bestaande bedrijfshallen dan wel uit de voorgaande periode dat de locatie bebouwd was met een autoreparatiebedrijf, Tevens konden een aantal boringen niet worden doorgezet, vanwege de aanwezigheid van een massieve verharding op grote dan wel minder grote diepte ten opzichte van de doorboorde betonvloer. Plaatselijk binnen het merendeel van het plangebied waar oeverwalafzettingen voorkomen, zijn in de oorspronkelijke bouwvoor kleine fragmenten dan wel spikkels baksteen aangetroffen. Fragmenten van voldoende grootte dat deze konden worden bemonsterd, zijn hard met scherpe randen. Meest waarschijnlijk zijn deze resten door bemesting en verploeging in de bouwvoor terecht is gekomen. In het noordwestelijke deel van het plangebied zijn juist in het onderste deel van de restgeulafzettingen fragmenten baksteen aangetroffen die zacht en afgerond zijn. Tevens is er aan de onderkant van de restgeulafzettingen een klein wandfragment van ongeglazuurd steengoed aangetroffen, welke geproduceerd is in Siegburg en dateert uit de 14e of 15e eeuw. Verwacht wordt dat het gaat om verspoeld materiaal afkomstig van de ten zuidwesten gelegen historische kern van Doesburg, waar omheen actieve waterlopen van de Gelderse IJssel (ten westen en noordwesten) en de Oude IJssel hebben gelegen (ten oosten), zoals aangegeven op de kaart van Jacob van Deventer. Conclusie Er zijn in de boringen geen doorlopende lagen aangetroffen op een vergelijkbaar diepteniveau met hierin een concentratie van antropogeen materiaal, welke in dat geval zou kunnen duiden op een archeologische laag. Zeker voor havenactiviteiten wordt verwacht dat dit zichtbaar is door middel van één of meerdere doorlopende bodemlagen dan wel afvallagen met veel antropogeen materiaal (bij-voorbeeld afval dat vanaf de kades van de haven in het water is gegooid), welke in boringen normaliter goed te onderscheiden zijn van de natuurlijke/onverstoorde bodemopbouw. Dergelijke lagen zijn in de gezette boringen niet aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat er geen aanleiding meer is om nog restanten van haven en rivier gebonden activiteiten binnen het plangebied te verwachten. Advies Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van in situ liggende archeologische waarden, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Er is over het algemeen sprake van een intacte natuurlijke bodemopbouw onder de recente industriële ophogingen (pakket cunet-/stabilisatiezand dan wel bouwzand), maar de vele gezette boringen laten geen aanwijzingen zien van de aanwezig van een archeologische vindplaats (in situ liggende archeologische resten). Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) of de gemeente Doesburg