De BV-bestuurder beklemd

In de afgelopen jaren is de positie van de BV-bestuurder door een aantal wetswijzigingen beïnvloed. De nieuwste wijziging is de inwerkingtreding van de Wet werk en zekerheid.1 Ook de inwerkingtreding van de Wet flexibilisering BV-recht per 1 oktober 2012, heeft het nodige teweeg gebracht voor de bestuurder.2 De belangrijkste vennootschapsrechtelijke wijzigingen voor de positie van de bestuurder betreffen art. 2:216 lid 2 BW, dat de bestuurder een goedkeuringsbevoegdheid ten aanzien van winstuitkeringen geeft, en art. 2:239 lid 4 dat voorziet in de mogelijkheid een statutair instructierecht voor een ander orgaan van de vennootschap (meestal de algemene vergadering, hierna ‘AV’) in de statuten op te nemen. In beide gevallen kan het bestuur slechts op beperkte gronden de door de AV gewenste instructie weigeren uit te voeren of de gevraagde goedkeuring onthouden. Het gaat daarbij – kort gezegd – om situaties waarin het belang van de vennootschap of de continuïteit van de onderneming in het geding is. Weigert het bestuur in dat geval niet, dan riskeert het aansprakelijkheid. Weigert het wel, dan riskeert het ontslag. De bestuurders komen daarbij in een lastig parket, zij raken beklemd tussen de wens van de AV die kan worden doorgedrukt via de ontslagmacht en de richtsnoeren waaraan zij zich op basis van de wet bij de uitoefening van hun taak moeten houden. In dit artikel bespreken wij de nieuwe regelingen en geven wij in een aantal casusposities weer op welke wijze de bestuurder in een beklemde positie terecht kan komen. Vervolgens zullen wij onderzoeken welke vennootschapsrechtelijke en arbeidsrechtelijke mogelijkheden een bestuurder van een BV heeft om uit deze beklemde positie te geraken. Waar in dit artikel gesproken wordt over de bestuurder, wordt gedoeld op de BV-bestuurder