Lelystad Flevokust - Binnendijks gemeente Lelystad: Een archeologisch bureauonderzoek

De aanleiding voor dit archeologisch bureauonderzoek is de voorgenomen ontwikkeling van een nat ofwel haven-gerelateerd bedrijventerrein, ter hoogte van het voormalige visvijvergebied, dat ten noorden van Lelystad ligt (zie figuur 1). Het plangebied beslaat het noordoostelijke deel van dit gebied (circa 500 m zuidelijk van de Maximacentrale) en ligt tussen de IJsselmeerdijk en de A6. De ontwikkeling van het binnendijkse bedrijventerrein zal leiden tot bodemingrepen, die eventueel in de ondergrond van het plangebied aanwezige archeologische waarden kunnen verstoren. Dit bureauonderzoek geeft inzicht in het risico hierop. Het archeologisch vooronderzoek bestaat uit een archeologisch bureauonderzoek (BO). Het doel van het archeologisch bureauonderzoek is het specificeren van de archeologische verwachting, dat wil zeggen het aan de hand van beschikbare informatie over de archeologie, cultuurhistorie, bodemopbouw, bodemreliëf en grondgebruik, bepalen van de kans dat binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig zijn en in hoeverre deze nog intact zijn. Uit het bureauonderzoek blijkt dat het plangebied een (middel-)hoge verwachting heeft op steentijdvindplaatsen in de top van het dekzand, dat zich naar verwachting op circa 7,0 tot 5,0 m onder het huidige maaiveld bevindt. Daarnaast worden ook resten van de Swifterbantcultuur verwacht in de top van Wormer-oeverwallen, die tussen 1,5 en 3,0 m –mv. Daarnaast is sprake van een verwachting op scheepswrakken uit de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd (mogelijk ook Romeinse tijd), die binnen circa 1,5 m onder het huidige maaiveld zijn te verwachten. Op basis van het zanddiepte-model dat voor dit bureauonderzoek is gemaakt, worden steentijdvindplaatsen vooral in het zuidwestelijke deel van het plangebied verwacht, waar mogelijk een dekzandrug in de ondergrond ligt. Het model is echter gebaseerd op een beperkt aantal boringen. Ook is geen sprake van een evenredige spreiding van de boringen over het plangebied. Theoretisch kan de dekzandrug nog tot in het eerste ‘fase-deelgebied’ doorlopen. De bodemopbouw in het plangebied lijkt op basis van het bureauonderzoek intact. De aanwezigheid van basisveen op het dekzand is indicatief voor gunstige behoudscondities van eventuele vindplaatsen in de top van het dekzand