archeologisch bureauonderzoek en verkennend en karterend booronderzoek; Warmwaterleiding Hofbeek te Lichtenvoorde

Gespecificeerde archeologische verwachting Het plangebied is gelegen op de overgang van de es van Lichtenvoorde naar het ten noorden gele-gen centraal Achterhoeks dekzandgebied. In dit gebied worden resten van bewoning met name ter plaatse van de es verwacht, die gelegen is op een relatief grootschalige, hoog gelegen dekzandrug. Op deze dekzandrug zijn resten bekend uit de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd en de Bronstijd. Ter hoogte van het plangebied is uit eerder onderzoek gebleken dat het bodemprofiel op de es grotendeels verstoord is. Ook zijn hier geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten aangetroffen. De kans op aanwezigheid van archeologische waarden ter plaatse van het zuidelijke deel van het plangebied, ter hoogte van en ten zuiden van de N18, wordt daarom klein geacht. Het gebied ten noorden van de N18 is gelegen in het centraal Achterhoeks dekzandgebied. Dit ge-bied is in het verleden, tot in de Late Middeleeuwen, ongeschikt geweest voor bewoning. Plaatselijk, op relatief hoog gelegen dekzandruggen en -koppen, is sprake geweest van tijdelijke verblijfplaatsen van jagers-verzamelaars. Verder worden geen resten van intensief gebruik, ouder dan de Late Middeleeuwen verwacht. Ter plaatse van het plangebied is geen sprake van markant reliëf. De verwachting voor alle periodes ouder dan de Late Middeleeuwen wordt derhalve laag geacht. Resten uit de periode Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd worden met name verwacht ter plaatse van de historische erven zoals weergegeven op het kaartmateriaal uit het begin van de 19e eeuw of de gebieden met hoge enkeerdgronden (oude ontginningen). Ter plaatse van het plangebied zijn beekeerdgronden en laarpodzolen gekarteerd. De beekeerdgronden zijn ongeschikt voor bewoning. De laarpodzolen duiden op langdurig agrarisch gebruik. Op basis van de landschappelijke ligging, in een relatief laag ge-bied, en het ontbreken van bekende archeologische waarden in vergelijkbare gebieden in de omgeving, wordt de kans op bewoning uit de periode hier echter slechts laag tot middelhoog geacht. In figuur 11 is de gespecificeerde verwachting voor het plangebied weergegeven. Resultaten inventariserend veldonderzoek In het plangebied zijn fluvioperiglaciale afzettingen aangetroffen, met plaatselijk een dek van dek-zand. De fluvioperiglaciale afzettingen en het dekzand dateren uit het Weichselien. In het dekzandreliëf is sprake van een veldpodzolprofiel. Op het veldpodzolprofiel is een matig dik antropogeen eerddek aanwezig. In de overige boringen is de bouwvoor direct op de Cg-horizont aangetroffen. Verschillen in dikte van de bouwvoor zijn hier vermoedelijk het gevolg van verschillen in ploegdiepte (wegzak-ken landbouwmaterieel) en mogelijk enige mate van egalisering. Indicatoren die wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats zijn niet aangetroffen. Conclusie De aangetroffen bodemopbouw komt overeen met de verwachtingen. Binnen het merendeel van het plangebied zijn beekeerdgronden aangetroffen die wijzen op relatief natte bodemcondities en vermoedelijk kwel. Ter plaatse van een beperkt deel van het leidingtracé zijn laarpodzolen aangetroffen in dekzand. Hier zijn vier karterende boringen gezet. Deze boringen hebben geen indicatoren opgeleverd die een aanwijzing vormen voor de aanwezigheid van een vindplaats. Ook is op basis van de hoogteligging geen sprake van een landschappelijke aandachtslocatie. De verwachting kan op basis van de resultaten van het onderzoek worden bijgesteld naar een lage verwachting voor alle periodes voor het gehele leidingtracé. Selectieadvies Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek, die leiden tot een lage archeologische verwachting voor het gehele plangebied, adviseert Econsultancy om geen vervolgonderzoek uit te voeren