Definitieve rapportage archeologisch vooronderzoek (4319.001) Sleutelbloemstraat tussen 45 en 59 te Apeldoorn

Gespecificeerde archeologische verwachting Op basis van het archeologisch bureauonderzoek heeft het plangebied een lage verwachting op het voorkomen van archeologische resten uit de perioden vanaf het (Laat-)Paleolithicum. Het plangebied ligt namelijk binnen een deel van een oost-west georiënteerde daluitspoelingswaaier en binnen het deel van deze waaier waar geen dekzand werd verwacht. Het plangebied zal zowel voor Jagers-Verzamelaars Laat-Paleolithicum t/m Vroeg-Neolithicum) als voor Landbouwers (vanaf het Midden-Neolithicum) een minder geschikte zo niet een ongunstige ligging hebben gehad. Alleen voor de periode Nieuwe tijd vanaf het begin van de 20e eeuw is de verwachting hoog, aangezien er vanaf dat moment bewoning heeft plaatsgevonden binnen het plangebied. Verder hebben er binnen het plangebied grootschalige recente bodemverstorende ingrepen plaatsgevonden ten behoeve van de bouw en sloop van het voormalige politiebureau. Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase en deels karterende fase) blijkt dat de aangetroffen bodemopbouw binnen het merendeel van het plangebied is verstoord. Vanaf het maaiveld bestaat de bovengrond tot gemiddeld 100 cm -mv uit een geroerde/verstoorde laag met puinbijmengingen. Vanaf circa 100 cm -mv is de C-horizont aanwezig met vanaf circa 150 cm -mv roestvlekken. Het oorspronkelijke moedermateriaal betreft daluitspoelingswaaierafzettingen (sneeuwsmeltwaterafzettingen). Dekzand is binnen het plangebied niet aanwezig. Alleen bij boring 6, in het zuidwestelijke deel van het plangebied, is een overgangs-BC-horizont aan-getoond als intact restant van een holtpodzolprofiel. Op basis daarvan zijn in de nabijheid van boring 6 twee extra karterende boringen gezet om daarmee vast te stellen of er sprake is van een groter oppervlakte met een (deels) intacte natuurlijke bodemopbouw en of er archeologische indicatoren aanwezig zijn. De twee extra karterende boringen laten beiden een volledig verstoord profiel zien. Op basis daarvan blijkt dat een deels intact bodemprofiel binnen een zeer beperkt deel van het plangebied voorkomt. Conclusie Op basis van de sterk verstoorde bodemopbouw binnen het merendeel van het plangebied en het verder ontbreken van archeologische indicatoren, wordt geconcludeerd dat archeologische waarden niet meer in situ worden verwacht. Ook restanten van bebouwing uit het begin van de 20e eeuw of jonger (voor de periode van de bouw van het politiebureau) worden niet meer verwacht. De lage verwachting voor de perioden vanaf het (Laat-)Paleolithicum kan worden bijgesteld naar geen verwachting. Advies Op grond van de resultaten van het archeologisch vooronderzoek adviseert Econsultancy om binnen het plangebied geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Binnen het plangebied is sprake van een verstoorde bodemopbouw en verder zijn er in alle gezette boringen geen archeologische indicatoren aangetroffen. Dit advies is voorgelegd aan het bevoegd gezag in kwestie, Burgemeester en Wethouders van de gemeente Apeldoorn en door middel van een selectiebesluit als zodanig bekrachtigd (beoordeling door de heer H.G. Pape MA, d.d. 9 juni 2017). Met bovenstaand advies wordt ingestemd. Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Apeldoorn en diens adviseur (de heer H.G. Pape MA, archeoloog gemeente Apeldoorn) hiervan per direct in kennis te stellen