Gemeente Oosterhout, Plangebied Groenendijk 29 te Oosteind: Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase)

BAAC bv heeft een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied Groenendijk 29 te Oosteind, gemeente Oosterhout. Voor de aanleg van een waterbassin is een omgevingsvergunning aangevraagd. Tijdens de toetsing van de aanvraag is echter reeds aangevangen met de graafwerkzaamheden, waarbij tot ongeveer een meter beneden maaiveld is ontgraven. De gemeente Oosterhout wil graag een uitspraak over de eventuele archeologische waarden die vernietigd zijn bij de graafwerkzaamheden. Het plangebied ligt op een lage dekzandrug, waarbij vanaf ongeveer 3800 jaar geleden veen tegen de hoger gelegen zandgronden aangroeide. Het plangebied is mogelijk tot en met de vroege middeleeuwen bedekt geweest met een (dun) veenpakket. Als gevolg van de ontwatering en turfwinning klonk het veen in. Het veendek is inmiddels geheel verdwenen. De natuurlijke bodem is hier vermoedelijk bij de ontginningen ondiep verstoord en later afgedekt met een 30 à 50 cm dik plaggendek. Binnen een straal van 500 m rondom het plangebied zijn geen bekende archeologische waarnemingen. Gezien de ouderdom van de dekzandafzettingen kunnen hier archeologische resten vanaf het laat-paleolithicum aanwezig zijn tot aan de ontwikkeling van veen in dit gebied, mogelijk ten tijde van de ijzertijd. Aangezien het een lage rug binnen een dekzandvlakte betreft wordt een middelhoge archeologische verwachting toegekend. Ten zuiden van Oosteind ligt een hoger gelegen zone met mogelijk gunstiger bewoningscondities. Uit inspectie van de wand van het bassin blijkt dat de bovengrond direct of via een circa 10 cm dikke menglaag overgaat in Pleistoceen dekzand. Als gevolg van verploeging is de top van de natuurlijke bodem en eventuele veenlaag in de (oude) bouwvoor opgenomen en is geleidelijk door plaggenbemesting een 60 tot 100 cm dik humeus cultuurdek (plaggendek) ontstaan. Dankzij de verploeging van de natuurlijke bodem zullen tijdelijke kampementen (paleolithicum – neolithicum) waarschijnlijk niet aanwezig zijn geweest. De overgang tussen A- en C-horizont kan ook oppervlakkig verstoord zijn door het afsteken van veen. Er is echter niet vastgesteld of in het gebied ook daadwerkelijk veengroei heeft plaatsgevonden. Door het plaggendek zijn sporen zoals bijvoorbeeld paalsporen van meer permanente verblijfplaatsen echter afgedekt en tegen diepe bodemverstoringen beschermd. Bij het opschaven van de profielen en inspectie van de ontgravingsput zijn geen aanwijzingen gevonden dat ook daadwerkelijk sporen aanwezig zijn geweest of vernietigd zijn