Een archeologisch bureau-onderzoek en een inventariserend veldonderzoek (IVO) voor een perceel aan de Wierdenseweg te Enter, gemeente Wierden (Ov.): ARC-Rapporten 2006-69

Aanleiding tot het uitvoeren van onderhavig onderzoek vormt de voorgenomen nieuwbouw van een stoeterij aan de Wierdenseweg te Enter. De Gemeente Wierden is bereid gebleken middels een bestemmingsplanherziening medewerking te verlenen aan de vestiging hiervan, mits de wetgeving op het gebied van ruimtelijke ordening wordt nageleefd. Omdat de realisatie van de stoeterij onder meer gepaard zal gaan met bodemverstorende ingrepen in de bodem, is – in overeenstemming met het Verdrag van Malta, dat de bescherming van het cultureel erfgoed beoogt – een archeologisch onderzoek nodig. Dit onderzoek is in opdracht van Aannemersbedrijf H.A. Leemans B.V. te Vriezenveen, namens dhr. M.F. Terpelle, door Archaeological Research & Consultancy (ARC bv) uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit een archeologisch bureau-onderzoek, op 11 en 12 juli 2006 verricht door mw. drs. S.A. Mulder, en een inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van een geo-archeologisch booronderzoek en een aanvullende oppervlaktekartering, uitgevoerd op 13 juli 2006 door dr. H. Buitenhuis en B. Schomaker. Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de eisen die gesteld worden in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA), versie 2.21 en het Programma van Eisen (PvE), dat in de persoon van mw. drs. S. Wentink, Provinciaal archeoloog van Overijssel, is opgesteld door het Oversticht. In het archeologische verwachtingsmodel wordt verondersteld dat, gezien de ligging van het terrein, het niet aannemelijk is dat er archeologische resten aanwezig zullen zijn op de onderzoekslocatie. Ook het bodemonderzoek toont aan dat de kans om archeologische resten op dit terrein aan te treffen, zeer gering is. Er is sprake van een beekeerdgrond met daarin gley-verschijnselen. Een dergelijke bodem is kenmerkend voor lager gelegen terreinen. De lage archeologische verwachting, die op grond van het bureau-onderzoek is verondersteld, wordt door het inventariserend booronderzoek bevestigd. Daarom wordt aanbevolen het terrein vrij te geven voor de voorgenomen activiteiten. Dit laat onverlet, dat indien toch archeologische resten worden aangetroffen dit onverwijld dient te worden gemeld aan het bevoegd gezag: mw. drs. S. Wentink