Plangebieden N670 Yerseke, N670 Kloetinge en N666 ‘s Gravenpolder, gemeenten Reimerswaal, Goes en Borsele; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek met controleboringen

Zoals op basis van het bureauonderzoek werd verwacht bestaat de bodemopbouw van het plangebied grotendeels uit getijden- en geulafzettingen van het Laagpakket van Walcheren op Hollandveen op wadafzettingen van het Laagpakket van Wormer. Uit de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de afzettingen van het Laagpakket van Walcheren deels verstoord zullen zijn bij de aanleg van de provinciale wegen en het onderhoud daarvan. De archeologische verwachting voor deze afzettingen wordt dan ook voor alle drie de plangebieden naar beneden, naar laag bijgesteld. Met name in het oostelijke deel van het plangebied Kloetinge zijn moerneringsputten aangetroffen en is het Hollandveen deels afgegraven. In het middelste deel en het meest westelijke deel van dit plangebied en in het plangebied ’s Gravenpolder is het Hollandveen nog grotendeels aanwezig en is het veen intact en veraard. De lage archeologische verwachting voor de aanwezigheid van vindplaatsen uit het Neolithicum in de afzettingen van het Laagpakket van Wormer kan op basis van het veldonderzoek gehandhaafd worden. Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen (§ 1.3) kan worden geconcludeerd dat bij de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk archeologische resten zullen worden verstoord, met name eventuele archeologische resten langs de Oostweg en Koedijk, evenals de Koedijk zelf en resten op het veen. Op het veen kunnen sporen van bewoning en gebruik uit diverse perioden voorkomen: Bronstijd, IJzertijd en met name uit de Romeinse tijd. Er wordt aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming een vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) te nemen (figuren 9a, 9b en 9c). Geadviseerd wordt om een archeologisch vervolgonderzoek naar eventuele resten van de Oostweg en de Koedijk en naar eventuele vindplaatsen in de top van het Hollandveen in de zones rondom boringen 4, 13, 14, 15, 21, 25, 26, 27 en het gehele plangebied in ‘s Gravenpolder uit te laten voeren. Geadviseerd wordt om dit archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een archeologische begeleiding conform het protocol inventariserend veldonderzoek voor proefsleuven (IVO-P) uit te laten voeren. Archeologische begeleiding houdt in dat tijdens of direct voorafgaand aan de grondwerkzaamheden archeologische waarnemingen worden verricht. Dit betekent dat eventuele archeologische sporen worden onderzocht en gedocumenteerd, waarbij de werkzaamheden zo min mogelijk worden vertraagd. Een archeologische begeleiding behoort plaats te vinden op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE). Dit PvE dient voor aanvang van het onderzoek te worden opgesteld door een senior-archeoloog en ter goedkeuring worden voorgelegd aan de bevoegde overheid. In het overige deel van het plangebied wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien in 2007) aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS)