Eindrapportage archeologisch bureau- en booronderzoek Almweg 7 te Almkerk

Gespecificeerde archeologische verwachting Volgens de opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting is er een hoge kans op het aantreffen van sporen uit de IJzertijd tot en met de Nieuwe tijd. Er kan geen gespecificeerde verwachting gesteld worden voor sporen die dateren van voor de IJzertijd. Resultaten inventariserend veldonderzoek Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat de bodemopbouw binnen het plangebied uit afzettingen bestaat die kenmerkend zijn voor een meanderende rivier en de ligging binnen een stroomgordel. Tot circa 120 cm -mv komen kalkrijke oeverwalafzettingen voor met een fining upward sequentie, van zwak zandige klei naar sterk siltige klei. Hieronder komt tot gemiddeld 150 cm -mv, kalkrijke, uiterst siltige klei voor met duidelijk zichtbare schelp- en plantenresten (riet). Het betreffen kronkelwaardafzettingen. In het zuidwestelijke deel van het plangebied zijn deze afzettingen dikker, duidend op een laagte tussen twee kronkelwaardruggen. De overgang naar het onderliggend beddingzand is scherp met een duidelijk grindrijke top, de oorspronkelijke top van de geulbedding. De afzettingen behoren tot de Formatie van Echteld. Het aanwezige bodemprofiel betreft een kalkhoudende ooivaaggrond, bestaande uit zware zavel. Beperkend tot de (geroerde) bovengrond is antropogeen (“bodemvreemd”) materiaal aangetroffen. Veel resten betreffen fragmenten/brokken baksteen van (sub)recente ouderdom (19e/20e eeuw, NTC). Verder is een tegelfragment (20e eeuw) en een aardewerkfragment van een kruik aangetroffen, mogelijk van een baardmankruik uit de 17e/18e eeuw. De resten zijn naar alle waarschijnlijkheid meegeroerd in de bodem door moderne bodembewerking en van elders afkomstig (meest waarschijnlijk van het ten zuiden gelegen boerenerf). In de onverstoorde bodem zijn geen archeologische resten of lagen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Het AMK-terrein ten zuiden van het plangebied, waar aardewerk vondsten zijn aangetroffen daterend uit de 10e tot 16e eeuw, loopt niet verder door in noordelijke richting binnen onderhavig plangebied. De hoge verwachting voor resten daterend vanaf de IJzertijd wordt niet bevestigd. Conclusie Op basis van het ontbreken van archeologische relevante indicatoren, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden binnen het door middel van boringen onderzochte terreindeel niet aanwezig zijn. Er zijn dus geen gevolgen voor de voorgenomen bodemingreep (aanleg vijver, aansluitend op de huidige loop van de Alm). Selectieadvies Op grond van het ontbreken van archeologisch relevante indicatoren, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingrepen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden binnen het terreindeel waar de aanleg van een vijver is gepland. Wel dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij Onze minister. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort. Het verdient aanbeveling ook de verantwoordelijk ambtenaar van de gemeente Woudrichem (mevrouw L. Weterings Korthorst, Senior regioarcheoloog Regio West Brabant) hiervan per direct in kennis te stellen