Veurseweg te Voorschoten: Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase

Archeodienst BV heeft een Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase (IVO-O(verig); booronderzoek) uitgevoerd in het plangebied aan de Veurseweg in Voorschoten (gemeente Voorschoten). Het onderzoek is uitgevoerd voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing. In het bestemmingsplan is aangegeven dat het plangebied op de beleidskaart archeologie wordt aangemerkt als waarde 5. Bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm dien een bureauonderzoek te worden uitgevoerd met enige controleboringen naar de bodemgesteldheid (=verkennend booronderzoek). In eerste instantie is voor het plangebied een bureauonderzoek uitgevoerd (Verboom-Jansen 2012). Indertijd is slechts 1 geslaagde boring ter plaatse van het plangebied gezet. De gemeente heeft aangegeven dat op grond van deze enkele boring het niet mogelijk is een betrouwbaar beeld te vormen van de bodemopbouw van deze locatie en een uitspraak te doen over eventueel noodzakelijk vervolgonderzoek. Wanneer bij toekomstige ontwikkelingen een grotere bodemverstoring plaatsvindt dan volgens het gemeentelijk beleid is toegestaan kan de gemeente bepalen dat er aanvullend verkennend booronderzoek noodzakelijk is. Aangezien met de toekomstige bodemingrepen de ondergrenzen uit het bestemmingsplan worden overschreden, is een verkennend booronderzoek noodzakelijk. Verspreid over het plangebied zijn in totaal 6 boringen rondom de bestaande bebouwing gezet. In het westelijke deel van het plangebied is een intact bodemprofiel aangetroffen dat bestaat uit een cultuurdek met een dikte van 45 (inclusief bouwvoor) met daaronder de natuurlijke ondergrond (boring 2). Vermoedelijk is de top van de oorspronkelijke bodem opgenomen in het cultuurdek maar het archeologische sporenniveau in top van de C-horizont, dat op een diepte van 60 cm beneden maaiveld ligt, is grotendeels intact. In het centrale deel van het plangebied zijn bodemverstoringen aanwezig die tot ca. 70 cm beneden maaiveld reiken. Dit betekent dat ca. 10 cm van het sporenniveau ten opzichte van de intacte boring is verdwenen. Ondiepe grondsporen zullen zijn verdwenen maar diepere grondsporen kunnen nog intact zijn. Op basis hiervan blijft de hoge verwachting voor archeologische resten voor het plangebied gehandhaafd. Wel zijn lokaal diepere bodemverstoringen aanwezig zoals de boringen 3 en 5 laten zien. De boring die tijdens het eerder uitgevoerde onderzoek iets ten noordoosten van het onderzoeksgebied is gezet op de parkeerplaats laat een bodemverstoring zien tot 120 cm beneden maaiveld (Verboom-Jansen 2012). Ook ter plaatse van de huidige bebouwing kan het archeologische niveau zijn verstoord. De exacte funderingsdiepte van de panden is niet bekend, maar de muren van de loodsen zijn op poeren/stroken gefundeerd die op het vaste zand rusten. Wanneer de nieuwbouw gerealiseerd kan worden met een beperkte verstoringsdiepte (niet meer dan 50 cm beneden maaiveld), acht Archeodienst BV een archeologisch vervolgonderzoek niet noodzakelijk. Op basis van de nieuwbouwplannen zal deze diepte echter worden overschreden in een smalle strook ter hoogte van de muren, ter plaatse van de poeren/palen en ter plaatse van de laad- en loskuil. Naast de dieptegrens zal ook de oppervlaktegrens van 30 m2 uit het gemeentelijk beleid worden overschreden en is archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk. Het merendeel van de te ontgraven delen beslaan een beperkt oppervlak en liggen zeer verspreid. Met een proefsleuvenonderzoek zou in dat geval meer grond worden ontgraven dan bij de nieuwbouw zou worden verstoord. Hierdoor heeft de uitvoering van een archeologische begeleiding de voorkeur, zodat eventueel aanwezige archeologische resten direct kunnen worden gedocumenteerd en worden veiliggesteld. De laad- en loskuil vormt wel een aaneengesloten oppervlak (ca. 455 m2) dat ontgraven gaat worden. Het voorstel is om hier over de lengte een proefsleuf aan te leggen om vast te stellen of sprake is van archeologische resten. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek kunnen de overige graafwerkzaamheden vervolgens begeleid worden