Archeologisch bureau- en booronderzoek Grote Beerstraat te Groningen, gemeente Groningen (GR)

Uit het booronderzoek komt naar voren dat de bodemopbouw in het onderzoeksgebied bestaat uit siltige klei, met in boringen 1, 2 en 4 twee vegetatieniveaus in de top van het kleipakket, gevolgd door een verstoorde kleilaag en daarboven een pakket opgebracht zand. De bodem is in het onderzoeksgebied tussen de 0,7 en 1,5 m-mv verstoord/opgehoogd. In boring 1 is tussen het natuurlijke kleipakket en de verstoorde/opgehoogde laag een archeologische laag aanwezig. De archeologische laag in boring 1 bevindt zich op een diepte tussen de 1,5 en 2,25 m-mv. De laag staat vermoedelijk in verband met de weg die op de kaart van Huguenin uit 1819-1829 de noordrand van het onderzoeksgebied doorkruist. Een begindatering van deze weg is niet te geven. In boring 1 bevinden de vegetatieniveaus zich op een diepte van 2,30-2,32-mv en 2,35-2,37-mv en tekenen ze zich vaag af. In boring 2 bevinden ze zich op een diepte van 1,34-1,38 m-mv en 1,42-1,44 m-mv. In boring 4 bevindt zich een dikker kleipakket tussen beide vegetatieniveaus. Hier bevinden de niveaus zich op 1,55-1,57 en 1,78-1,80 m-mv. Op deze vegetatieniveaus en in de top van het natuurlijke kleipakket kunnen archeologische resten vanaf de ijzertijd worden verwacht. In de directe nabijheid van het onderzoeksgebied zijn bij eerdere onderzoeken resten uit de ijzertijd aangetroffen (plan Bessemoerpark). De kans op het aantreffen van dergelijke resten in het huidige onderzoeksgebied is dan ook groot. Het is aannemelijk dat de vegetatieniveaus oorspronkelijk in het hele onderzoeksgebied aanwezig waren. Gezien de bodem in het onderzoeksgebied niet erg diep verstoord is, kunnen ook in de gebieden direct rond de boringen waarin de vegetatieniveaus ontbreken mogelijk wel vegetatieniveaus voor komen. Er moet daarom voor het hele onderzoeksgebied rekening gehouden worden met de aanwezigheid van archeologische resten. MUG Ingenieursbureau adviseert op basis van deze onderzoeksresultaten om vervolgonderzoek uit te voeren. In overleg met de gemeentelijk archeoloog, de heer G.L.G.A. Kortekaas, dient dit vervolgonderzoek plaats te vinden in de vorm van een archeologische begeleiding. Dit advies geldt voor het hele onderzoeksgebied, indien er bodemverstorende ingrepen plaatsvinden die de archeologisch relevante lagen kunnen verstoren. De top van archeologische laag en de natuurlijke kleiafzettingen, waarin archeologische resten kunnen worden verwacht, varieert sterk. Op basis van de boringen is de minimale diepte tot waar de bodem verstoord/opgehoogd is 0,7 m-mv. Indien de werkzaamheden de bodem tot dieper dan 0,7 m-mv zullen verstoren, dienen deze onder archeologische begeleiding plaats te vinden. Hierbij dient te worden uitgegaan van de huidige maaiveldhoogte, die rond de 0,8 m+NAP ligt. Dit houdt in dat alle werkzaamheden die de bodem dieper verstoren dan 0,1 m+NAP onder archeologische begeleiding dienen te worden uitgevoerd