Gemeente Rhenen, Plangebied Cuneraweg 243 te Achterberg. Bureauonderzoek en Inventariserend veldonderzoek (verkennende fase).: BAAC Rapport V-15.0115

In opdracht van Albert Meeuwissen heeft het onderzoeks- en adviesbureau BAAC bv een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met behulp van boringen (verkennende fase) uitgevoerd in het plangebied Cuneraweg 243 te Achterberg. Aanleiding voor het onderzoek is het plan nieuwbouw te realiseren. Op de geomorfologische kaart is het plangebied gekarteerd in een zone met gordeldekzandwelvingen, al dan niet bedekt met een oud bouwlanddek. Hier hebben zich volgens de bodemkaart hoge zwarte enkeerdgronden gevormd. Het plangebied ligt op de stuwwal, vrij laag op de oostelijke helling. Vermoedelijk bestaat de top van de natuurlijke bodem uit dekzand; daaronder bevinden zich periglaciale afzettingen en hellingmateriaal. Het plangebied bevindt zich op de oostelijke flank van een stuwwal. Op historische kaarten is het plangebied en in gebruik als weiland. De schuur in het plangebied stamt uit 1972, en de bebouwing direct ten westen van het plangebied uit 1975. Op de gemeentelijke verwachtingskaart ligt het plangebied in de paarse zone die staat voor de dorpskern, de historische lintbebouwing. Hierbij geldt het beleid dat bij een bodemverstoring groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In een straal van 500 m rondom het plangebied zijn vrij veel vondsten gedaan. Deze liggen vooral ten oosten en zuidoosten van het plangebied, in de bebouwde kom van Achterberg. Hier zijn ook de meeste onderzoeken uitgevoerd. De dateringen variëren van het paleolithicum tot en met de nieuwe tijd, waarbij vooral uit de bronstijd, ijzertijd en vroege middeleeuwen veel vondsten zijn gedaan. Tijdens het veldonderzoek is duidelijk geworden dat het esdek dat in het plangebied aanwezig zou zijn, gedeeltelijk verstoord is. In één boring (1) kon niet door deze puinlaag geboord worden, in twee andere boringen (2 en 5) is onder het verstoorde pakket direct de C-horizont aangetroffen. In boringen 3 en 4, centraal in het plangebied, zijn delen van het oorspronkelijk bodemprofiel intact aangetroffen. Bij het zeven van het opgeboorde materiaal zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Het is echter wel mogelijk dat er zich in het plangebied nog archeologische waarden bevinden. De kans daarop is het grootst ter plekke van boringen 3 en 4, omdat de bodem hier het minst verstoord is. Aangeraden wordt om een vervolgonderzoek uit te voeren in de vorm van een proefsleuvenonderzoek. Hierbij zou het proefsleuvenonderzoek zich moeten concentreren ter plekke van boringen 3 en 4. Mocht hierbij geen archeologische waarden worden aangetroffen, dan is vervolgonderzoek in de rest van het plangebied niet noodzakelijk