Watertransportleiding Oud-Beijerland; s-Gravendeel: Een Bureauonderzoek

Het tracé Watertransportleiding Oud-Beijerland – ’s-Gravendeel ligt volgens de CHS-kaart van Zuid-Holland en de gemeentelijke waardekaart van Oud-Beijerland in een gebied met zowel hoge, middelhoge als lage verwachting op archeologische waarden. In het tracé zijn geen archeologische of cultuurhistorische waarden bekend, in de omgeving van het tracé zijn echter wel enkele monumenten en waarnemingen bekend. Hoewel door Synthegra in 2003 langs de gehele noordelijke tak van deeltracé A een intact bodemprofiel is aangetroffen, is slechts in één boring vondstmateriaal aangetroffen (in Synthegraboring 98; zie afbeelding 5).20 Synthegra merkt in haar conclusie op dat het gebied rond ‘boring 98’ van hoge archeologische waarde is en beveelt ter plaatse vervolgonderzoek aan in de vorm van proefsleuven; dit gebied ligt niet in deeltracé A. De rest van het gebied merkt Synthegra aan als archeologisch minder interessant. Gezien de geringe afstand van het onderzoek van Synthegra (< 10-20 m) tot het deeltracé A, kan deze conclusie voor het aangrenzende tracé van dit onderzoek worden overgenomen. De gehele noordelijke tak van deeltracé A (m.u.v. het gebied door Grontmij aangemerkt als ‘vindplaats 4’; zie afbeelding 5) heeft daarom een lage archeologische verwachting. Voor het deel van deeltracé A dat samenvalt met eerder onderzoek gedaan door Grontmij kan ook worden gesteld dat ter plaatse van ‘vindplaats 4’ de archeologische verwachtingswaarde hoog is; voor het deel waar door Grontmij geen archeologische waarden zijn aangetroffen kan ook worden gesteld dat de archeologische verwachting laag is.De werkzaamheden in de zuidelijke tak van deeltracé A bestaan in zijn geheel uit het vervangen of verwijderen van oude leidingen. In geheel deeltracé B bestaan de werkzaamheden bijna geheel uit het vervangen van de leidingen. Gezien de aard van de werkzaamheden is de kans dat in dit tracé archeologische waarden worden verstoord klein. Wel actie Voor het noordoostelijke gedeelte van het deeltracé A (afbeelding 5), waarvoor Grontmij vervolgonderzoek heeft aanbevolen in de vorm van proefsleuven, verdient het volgens Vestigia b.v. Archeologie & cultuurhistorie de aanbeveling om eerst een aanvullend booronderzoek uit te voeren.21 Met het booronderzoek kan de ligging en de omvang van de mogelijke vindplaats beter worden vastgesteld; ook kan een betere inschatting worden gemaakt van de datering en complextype van de vindplaats. Naar aanleiding van de uitkomsten van het booronderzoek kan worden vastgesteld óf en, zo ja, in welke delen van het gebied gravend onderzoek of begeleiding van de grondwerkzaamheden dient plaats te vinden. Op deze manier kunnen ook de eventuele kosten voor het vervolgtraject voor de opdrachtgever zo beperkt mogelijk worden gehouden. Het deel van het tracé waar booronderzoek geadviseerd wordt heeft een lengte van circa 600-650 m; met 1 boring per 25 m komt het totaal aantal boringen voor het tracé op circa 25, hetgeen gelijk staat aan één dag veldwerk. Het onderzoek dient plaats te vinden op basis van een PvA (Plan van Aanpak)dat is opgesteld door een archeologisch bedrijf dat beschikt over een opgravingvergunning. Geen actie Op basis van de onderzoeksresultaten adviseert Vestigia b.v. Archeologie & cultuurhistorie, voor deeltracé B geen nader archeologisch onderzoek en ziet geen bezwaar tegen de voortgang van de grondwerkzaamheden. Voor resterende, zuidelijke deel van deeltracé A (zie afbeelding 5), adviseert Vestigia b.v. Archeologie & cultuurhistorie eveneens geen nader archeologisch onderzoek en ziet geen bezwaar tegen de voortgang van de grondwerkzaamheden.Echter, gezien het niet met zekerheid is uit te sluiten dat er archeologische waarden aanwezig zijn, verdient het aanbeveling om de uitvoerder van eventueel grondwerk te wijzen op de plicht, zoals aangegeven staat in de monumentenwet 1988, artikel 47, lid 122, om archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag, in deze: Provincie Zuid-Hollan